Wolk van Staal

Het oude Timmerhuis aan de Meent, het epicentrum van de naoorlogse wederopbouw, krijgt een nieuw leven. Momenteel wordt er hard gewerkt aan het ontwerp van Rem Koolhaas, zodat er in het najaar van 2015 op deze historische plek ruimte is voor winkels, horeca, kantoren en koopappartementen. Tot die tijd geldt: géén ordinair bouwhek, wél een bruisende plint.

Tekst: Karin Koolen
(Dit artikel is gepubliceerd in Gersmagazine #6.)

Een jaar geleden stapt Jacobus Kielen (84) het informatiecentrum van het Timmerhuis binnen. Hij heeft een prangende vraag over iets dat hem aan het hart gaat. Arjan Hofmann,
communicatiemanager bij bouwconcern Heijmans, herinnert zich de man en zijn vraag nog goed. “Hij vroeg schuchter of het monumentale kantoorgedeelte van het oude Stadstimmerhuis zou blijven staan. Toen ik hem vertelde dat dit het geval was, raakte hij echt ontroerd. Wat bleek? Vanaf 1953 heeft hij vanuit het oude Stadstimmerhuis meegewerkt aan de wederopbouw van de binnenstad. Hij was assistent-tekenaar bij de Stedenbouwkundige Dienst. Deze man heeft hier nog uit het raam gehangen en naar koningin Juliana gezwaaid, zo vertelde hij me.” Vorig jaar werd Kielen op de Dag van de Bouw uitgenodigd om zijn verhaal over het Timmerhuis te vertellen. Hofmann: “Samen met zijn kleinzoon stond hij tussen toenmalig wethouder Hamit Karakus en de voorzitter van de Raad van Bestuur van Heijmans. Dat was mooi om te zien!”

‘Het Timmerhuis moet een bruisende plek worden waar verschillende stadsfuncties samenkomen en waar altijd wat gebeurt’

Slopen, renoveren en innoveren
Oud en nieuw verbinden. Dat was een van de eisen bij de aanbesteding die de gemeente Rotterdam uitschreef voor de herontwikkeling van het Timmerhuis. Die verbinding is er. Letterlijk. Het gedeelte van het oude Stadstimmerhuis dat bijgebouwd werd in de jaren zeventig is gesloopt. Op die plek verrijst straks de nieuwbouw, naar een ontwerp van architectenbureau OMA onder leiding van Rem Koolhaas. Deze ‘wolk van staal’, zoals de zwevende pixelconstructie van staal en glas wordt genoemd, komt tegen de binnenzijde van het L-vormige monument, grenzend aan de Meent en het Haagseveer. Het monument, gebouwd in de jaren vijftig, wordt momenteel gerenoveerd. Het nieuwbouwdeel van het Timmerhuis krijgt een transparante plint. Hier komen winkels en horeca. Een eveneens transparante publieke passage verbindt de Coolsingel met het Laurenskwartier. Ondergronds komt een parkeergarage. De eerste vijf verdiepingen zijn bestemd voor gemeentekantoren en de bovenste lagen zijn voor de 85 koopappartementen. Museum Rotterdam tekende onlangs een intentieovereenkomst om in januari 2016 naar de begane grond van het Timmerhuis te verhuizen. Kortom: het Timmerhuis moet een bruisende plek worden waar verschillende stadsfuncties samenkomen en waar altijd wat gebeurt.

A dream come true
Ondertussen broeit er al van alles. Vita Bolsius, omgevingsmanager bij Heijmans: “Wij begrijpen dat de Meent heel belangrijk is, ook voor ondernemers. Daarom hebben we besloten om hier geen afgesloten plek van te maken door er een ordinair bouwhek omheen te plaatsen.” Het idee was simpel: een open en levendige plint en daarmee een aantrekkelijke Meent, ook tijdens de renovatie. Heijmans ging op zoek naar partners om de lege ruimtes tijdelijk te vullen. Lang hoefde er niet gezocht te worden. Een aantal kleine, creatieve zelfstandigen zag opeens de drukke Meent binnen handbereik; normaal gesproken een voor hen onbetaalbare A-locatie. Een uitgelezen kans om grotere bekendheid bij het publiek te krijgen.

Mitzy Buijs twijfelde dan ook geen moment. Op de hoek van de bouwplaats zit haar pop-up store Sweet-Rebels. Sinds juli 2013 maakt en verkoopt zij hier sieraden en vintagekleding. A dream come true. “Ik wilde altijd wel, maar durfde het nooit zo goed”, zegt Buijs. Inmiddels heeft ze haar baan bij het Stedelijk Team Jongerenwerk op kunnen zeggen en leeft ze van haar winkel. “Het rauwe randje van dit pand – het ligt deels ondergronds – draagt bij aan mijn concept van vintage en hergebruik. Bovendien komt het niet zo nauw met een gaatje meer of minder in de muur.” Ze lacht. “Als ik een plankje op wil hangen vraag ik altijd hulp aan een van de bouwmannen.”
Een paar deuren verder exposeert Tymon Ferenc de Laat zijn schilderijen. Zijn galerienaam MeLikePainting staat met grote letters op de glazen gevel. “Creativiteit uit zich ook in aanpassingsvermogen”, stelt De Laat, die voorheen met zijn galerie anti-kraak op Weena-Zuid zat. “Dat was ook een goede locatie, maar dit is natuurlijk veel beter.” Via het achterraam heeft hij uitzicht op de bouwplaats. Wat heeft de verhuizing hem gebracht? “Het is in de anderhalf jaar dat we hier zitten veel drukker geworden. En ook al komen mensen niet binnen, ze zien toch mijn naam staan. Ik hoop daar later ook nog de vruchten van te kunnen plukken.”
Hoe lang de ondernemers nog kunnen blijven, is onduidelijk. De Laat: “In eerste instantie was het voor vier maanden, maar het is steeds verlengd. Alles na die vier maanden is mooi meegenomen.”

Hoogtepunt
Aan Bolsius ondertussen de taak om het project – en vooral de bijbehorende werkzaamheden – geaccepteerd te krijgen in de omgeving. Dat lijkt haar aardig te lukken. “Als je iedereen zoveel mogelijk overal bij betrekt en vooraf informeert, begrijpen mensen waarom en wanneer iets gebeurt en hoe lang het duurt. Dan vinden ze het eigenlijk niet zo heel erg meer. Natuurlijk komen er nog weleens klachten, bouwen maakt kabaal en geeft overlast. Maar we doen heel erg ons best om dit tot een minimum te beperken en er in ieder geval goed en tijdig over te communiceren.”
In september dit jaar bereikt het Timmerhuis het hoogste punt. Het moet wederom een plek worden van ontmoeten en verbinden, waar mensen en ideeën samenkomen en verder bouwen aan Rotterdam. Zwaaien naar koningin Juliana, zoals Jacobus Kielen dat vijftig jaar geleden deed, zit er niet meer in. Maar wie weet wordt er nog weleens gezwaaid naar het nieuwe koningspaar. Vanuit het oude monument, of vanuit een hypermoderne wolk van staal.

*

Een halve Eiffeltoren aan staal en twee maandsalarissen in een schoen! Klik hier voor foto’s en leuke (historische) weetjes over het Timmerhuis!

Rotterdamse nachten: slapen (z)onder dak

In de periode tussen de kortste en de langste nacht van het jaar bezoek ik voor Vers Beton stadsgenoten die in de nachtelijke uren de kost verdienen. Want terwijl jij slaapt, wordt er in Rotterdam hard gewerkt. In aflevering drie: het Leger des Heils voorziet dak- en thuislozen van brood, bad en bed.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Beeld: Ruben Hamelink
(Verschenen op: Vers Beton)

51

Het is maandagavond, 20.45 uur, als Luuk de Soepbus van het Leger des Heils bij Zuidplein parkeert. Zo’n twintig man staan te wachten. Een jong stel uit Letland leunt tegen de muur en knikt vriendelijk naar een Nederlandse man met rode neus en dubbele tong die zojuist aan komt lopen. De meeste bezoekers komen hier iedere maandag en woensdag, maar veldwerkers Luuk Pieters en Cor van Herpen signaleren regelmatig nieuwe gezichten.
De achterkant van de bus wordt omgebouwd tot barretje van waaruit soep en koffie geserveerd wordt. Vanaf de achterbank deelt Cor schnitzels en boterhammen met kaas uit.

Hondenbrokken
Twee keer per week rijdt de Soepbus door Rotterdam. Luuk en Cor, allebei al meer dan twaalf jaar veldwerkers van ‘het Leger’, worden geholpen door twee vrijwilligers. ‘Together we are one’, staat op de rug van hun fleecetruien. Bij Zuidplein en bij Blaak stopt de bus. Dak- en thuislozen, maar ook mensen die moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen, krijgen hier een kop soep, brood, koffie en, indien nodig, kleding en dekens. Voor de viervoeters is er altijd een voorraad hondenbrokken. Alles is gratis.

Luuk: “William Booth zei altijd: ‘You can’t tell a man about the love of God if he has an empty stomach'”

De Soepbus sluit naadloos aan bij het gedachtegoed van William Booth (1892 – 1912), Britse predikant en oprichter van het Leger des Heils (The Salvation Army). Booth kwam zelf uit een arm gezin. Luuk: “William Booth zei altijd: ‘You can’t tell a man about the love of God if he has an empty stomach.’ Dus begon hij met het uitdelen van brood en soep aan hen die het nodig hadden, precies wat wij nu doen.”

Het woord van God overbrengen, is echter niet de insteek van de Soepbus. Goed doen voor een ander, hulp bieden aan hen die dat nodig hebben, is dat wel. Onder de bezoekers zitten veel zogenaamde ‘zorgmijders’, mensen met verslaving, schulden, slechte gezondheid of psychische problemen. Gert Kraaijveld, communicatieadviseur bij het Leger des Heils: “Soep, brood en dekens zijn de eerste behoeften van dak- en thuislozen. De Soepbus is vaak de enige manier om met hen in contact te komen. Om vertrouwen te winnen. Daarmee zoeken we naar het verhaal achter de mens. En waar nodig verwijzen we door naar verdere hulpverlening.”

God brengt me thuis!
Vaste bezoeker René slaat Cor amicaal op zijn buik. “Wanneer ga jij nou eens afvallen, Cor?” Cor kijkt gespeeld verontwaardigd. “Joh, ik ben al tien kilo kwijt!”
René heeft zijn leven na de gevangenis weer redelijk op de rit. Oké, zijn schuld moet nog voor een deel afgelost worden, maar hij heeft sinds kort een eigen huisje en hopelijk binnenkort ook een baan. Dat is heel wat, na jarenlang wonen in opvangcentra. “Ik hoef hier eigenlijk niet meer te komen”, bekent hij. “Ik heb het niet nodig.” Hij komt hier voor de gezelligheid, maar ook om zijn gezicht te laten zien bij Cor en Luuk – die zoveel voor hem gedaan hebben. Cor reikt René een paar sportschoenen aan. “Dat was zeker wel zoeken in maat 47, hè?”, lacht René. “Inderdaad, daarom duurde het ook zo lang.”

De belofte van een bank om op te crashen en een jointje helpt Theo over de streep

Het is een gemoedelijk tafereel op Zuidplein. “Dank jullie wel, heren. Tot woensdag weer!” René zwaait naar Cor en Luuk voordat hij op zijn fiets stapt. Hij is zichtbaar aangeschoten. “Ga jij nog effe met mij mee?”, vraagt hij aan zijn maatje Theo, die hij nog kent van opvang De Hille. De belofte van een bank om op te crashen en een jointje helpt Theo over de streep. Zwalkend fietst René weg, met Theo achterop. “Fiets je wel voorzichtig?”, roept Cor hem na. René steekt zijn hand op. “Altijd. God brengt me wel thuis!”

41

Schnitzel voor brood
De bus zet koers naar Blaak. Op de rand langs het raam van de grote bieb zitten zo’n veertig man te wachten. Sommigen dragen hun hele hebben en houwen in grote tassen met zich mee. Een enkeling heeft, ondanks de warmte, een deken om zich heen geslagen. “Sorry van vorige week, Cor”, zegt een kalende man zodra de schuifdeur opengaat, refererend aan een eerdere uitbarsting. Cor slaat de man op zijn schouder en stelt dat het al goed is.

Waar bij Zuidplein het merendeel van de gasten op de één of andere manier een dak boven het hoofd heeft, treft de Soepbus hier overwegend buitenslapers. Mensen vragen om dekens, truien en slaapzakken. Op een lijst vult Cor in wie welke kledingstukken nodig heeft. Maar ook: wie wat al gekregen heeft.

“Mag ik mijn schnitzel ruilen voor wat extra brood?”, vraagt een Turkse man. Hij heeft zijn boterhammen opgegeten en wil er nog een paar voor morgenochtend. Hij is een buitenslaper. Cor duwt de hand waarin de man de schnitzel vasthoudt weg en stopt twee extra boterhammen in zijn andere, vergezeld van een paar stevige vriendschappelijke klappen op zijn schouder. Hij bedankt Cor uitvoerig.

Betonnen buizen
Tumult. Er ontstaat ruzie tussen twee groepen Poolse mannen over het al dan niet stelen van spullen bij de Kralingse Plas. Luuk sust het grootste heethoofd en blijft tussenbeiden. Hier bij Blaak mist de gemoedelijkheid van Zuidplein, maar desondanks is het wel ‘ons kent ons’. “Mensen houden elkaar in de gaten”, zegt Luuk. “Als één van hen lang niet gezien is, komt iemand dit altijd bij ons melden – dan gaan wij er achteraan.”

“Niet iedereen hoeft te zien dat ik met een deken over straat loop”

Een Surinaamse vrouw vraagt ondertussen plastic tassen om haar deken in te doen. “Niet iedereen hoeft te zien dat ik met een deken over straat loop.”

De Servische Nicola heeft jaren op straat geleefd. Af en aan. Hoe lang weet hij zelf niet meer precies. Hij sliep het liefst op bouwterreinen – “en die heeft Rotterdam genoeg” – in betonnen buizen. Hij maakte de buis aan beiden kanten dicht en stookte de ruimte warm met waxinelichtjes. Dan bleef het warm tot een uur of vier. Dan moest hij sowieso opstaan omdat de bouw begon. Inmiddels heeft hij een huisje.

Buitenslapers
De gemeente doet er alles aan om daklozen van de straat te krijgen en steeds meer van hen vinden onderkomen in een opvang of eigen woning. Toch slapen er nog mensen op straat. Dak- en thuislozen die legaal in Nederland verblijven, regiobinding hebben met Rotterdam en 23 jaar of ouder zijn, komen in aanmerking voor één van de opvangvoorzieningen in de stad. Mensen zonder Nederlandse verblijfsvergunning kunnen terecht in de Pauluskerk, of ze slapen op straat. Maar, zo stelt Kraaijveld, mensen in nood die aankloppen bij de nachtopvang krijgen sowieso een bed voor één nacht. “De volgende dag wordt dan gekeken hoe verder. Andere hulpverlening, of we kijken of we iemand terug kunnen krijgen naar het land van herkomst. Maar voor hen die ziek zijn, of tijdens strenge winterkou, is er altijd ergens een bed. Maar het komt dus ook voor dat je mensen terug de straat op moet sturen.”

Een goede slaapplek is er één waar je ongestoord kunt slapen; veilig voor politie, Roteb en andere ongewenste bezoekers

En ook daar ligt een taak voor de veldwerkers. Cor en Luuk zijn inmiddels meesters in het opsporen van slaapplekken. Want buiten slapen mag dan officieel verboden zijn, de meeste daklozen zijn creatief. Een ‘goede’ plek is er één waar je ongestoord kunt slapen, veilig voor politie, Roteb en andere ongewenste bezoekers. Slapen gebeurt niet alleen in parken en portieken, maar ook in boten, bouwpanden, schuren en garages. Cor en Luuk weten waar waar ze moeten zoeken en kennen de meeste trucjes. Veel buitenslapers en hun slaapplek kennen ze.

Wikkels van spuiten
Luuk parkeert de Soepbus bij de Schuttevaerweg, net onder de spoorbrug in Delfshaven. Met een zaklantaarn banen de mannen zich een weg door het struikgewas. In de betonnen brug zitten deuren die de toegang onder het spoor vergrendelen. Monteurs vergeten die wel eens op slot te doen, vertelt Cor. “Dan gaan daklozen erin. Binnen liggen de verwarmingsbuizen van spoorwissels. Kunnen ze lekker warm slapen.”

Het stuk karton op het schuin aflopende muurtje duidt vermoedelijk op seks

Sporen van fietsbanden leiden naar matrasjes en dekens, soms een gespannen zeil dat dienst doet als dak. Blikjes bier, kranten en etensresten verraden de recente aanwezigheid van een ‘bewoner’. “Hier zijn mensen geweest.” Cor wijst op de wikkels waar spuiten in hebben gezeten. Het stuk karton op het schuin aflopende muurtje betekent vermoedelijk dat mensen hier seks hadden.

“Dit is de beste buitenslaapplek van Rotterdam”, zegt Cor op geheimzinnige toon. Hij staat onder de Euromast en tuurt een donkere, lage ruimte in. Binnen liggen slaapzakken, vuilniszakken en een bierkratje dat dienst doet als tafel. Cor wijst met zijn zaklamp op de muur. Een stopcontact. “Mensen komen hier soms alleen om hun telefoon op te laden, of ze gebruiken het voor een radio of een elektrisch kacheltje.” Een stukje verderop bevindt zich een kraantje waar water uit komt.

Wat doen de mannen als ze iemand vinden? Luuk: “We proberen mensen naar de opvang te krijgen, mits ze daarvoor in aanmerking komen natuurlijk. Als het heel koud is, zetten we daar redelijk wat druk achter – dan hoeft niemand buiten te slapen.” Als een buitenslaper niet in aanmerking komt voor de nachtopvang, of echt niet mee wil, wordt er gekeken wat iemand nodig heeft, bijvoorbeeld soep, extra dekens, sokken of een kop koffie.

Op de Boompjeskade, verscholen in een nis half onder de grond, ligt een man te slapen. Onder een dikke laag dekens lijkt hij zijn plekje voor de nacht veilig gesteld te hebben. Cor en Luuk kennen hem en overleggen met elkaar. “Daar is Richard toch al mee bezig? Laat hem maar liggen dan.”

Tweede kans
Cor: “Ik heb zelf ook het nodige meegemaakt in mijn leven en vind dat iedereen een tweede, derde en soms ook een tiende kans verdient.” Vanuit die motivatie doet hij zijn werk. “Ook al word je soms uitgescholden.” Natuurlijk neem je wel eens iets mee naar huis, stelt Luuk. “Het zijn stuk voor stuk trieste en schrijnende verhalen. Maar je zet een knopje om. Je doet wat je kunt, en je kunt niet alle problemen oplossen.”

Snurken in de nachtopvang
De dienst van Luuk en Cor zit er op. Die van Mathijs is net begonnen. Hij is nachtwacht in het William Boothhuis aan de Dunantstraat. Het is 01.00 uur en de nachtopvang zit vol. De meeste van de in totaal 47 gasten slapen. Na een dag in de dagopvang of in de kou op straat hebben de meesten behoefte aan slaap. Mathijs: “Veel mensen duiken om zeven uur ‘s avonds hun bed in, vaak direct na de soepmaaltijd.”

Sommige gasten hebben lakens rondom de stapelbedden gehangen om zichzelf zo van wat privacy te voorzien

Het William Boothhuis heeft vijf slaapzalen voor mannen en twee voor vrouwen. Daarnaast zijn er nog een aantal eenpersoonskamers, voor gasten die ziek zijn of om een andere reden niet in een slaapzaal terecht kunnen. De deuren van de slaapzalen staan allemaal op een kier. Het is warm. Tassen staan opgestapeld. Uit enkele kamers komt een muffe geur en klinkt gesnurk. Sommige gasten hebben lakens rondom de stapelbedden gehangen om zichzelf zo van wat privacy te voorzien. Anderen liggen, met de laptop op schoot, bovenop de dekens.

Mathijs zit achter de balie wat administratief werk te doen. Een ventilator draait op de hoogste stand. Nadi van de beveiliging ruimt ondertussen de keuken op. Een fles ijswater op de bar moet de gasten verkoeling geven tijdens deze warme nacht. Een schaal met appels staat ernaast. Aan de muren hangen schilderijtjes en posters van de Willemsbrug, een dartbord en nog wat kerstversiering. Een grote poster van het Nederlands elftal, met daaronder twee poppen als mascotte, hangt prominent in de ruimte. Tijdens het WK was iedereen hier present voor de tv.

Wakker door drugs
In de grote gemeenschappelijke ruimte staat de tv nog aan: MTV. Er zijn nog slechts vier man op, desondanks is het rookhok continu bezet. Altijd shag, nooit sigaretten. Aan één van de tafels in de verste hoek zit een magere man een bakje yoghurt te eten. Hij maakt geen contact en zit met zijn gezicht naar de muur. “Door drugs kunnen veel mensen niet slapen”, gelooft Fois, beveiliger van het tegenoverliggende pand die even langs is gekomen. Een jonge vrouw in joggingbroek, roze handtasje, verplaatst zich van tafel naar tafel en maakt een dolletje met het personeel. Met een verblijf van bijna een jaar is zij één van de langstlopende gasten. Binnenkort trekt ze in een eigen huisje. Ze kan niet slapen: te warm, teveel gesnurk. Ze heeft toch geen slaap nodig.

Een uur verstrijkt: 02.00 uur. Een vrouw met halflang zwart haar komt vanuit één van de slaapzalen de gemeenschappelijke ruimte in. Ze oogt geïrriteerd, maar verzekert dat ze dit niet is. Na een shaggie neemt ze plaats bij de tv. Nee, slapen lukt niet, maar ze heeft ook maar drie uurtjes nodig per nacht. Ellen (44) was vroeger thuiszorgmedewerker. “Schoonmaken hoor, geen verpleging ofzo.” Ze zit hier nu iets meer dan twee weken. Anderhalve maand geleden verliet ze haar man voor een gecompliceerde liefdesrelatie met een vrouw. Het liep stuk. Nu zit ze hier. Klagen doet ze niet. “Ik vind het eigenlijk wel best hier. Het is toch een luxe dat je dit hebt in Nederland. Ik vind het best gezellig ook.” Alcohol is haar zwakte. “Soms drink ik een lange periode geen druppel en dan ineens ga ik weer dagen, soms weken, achtereen helemaal los. Dat is niet goed natuurlijk.”

“Het is een wonder dat ik geen kasplantje ben”

Mensen met geld
Bep, een gezette vrouw van vijftig, met een hoge knot op haar hoofd en een weinig verhullend nachthemd om het lijf, komt ook uit bed. “Mag ik een boterham?”, vraagt ze aan Mathijs, die dit verzoek zojuist geweigerd heeft aan een andere gast. Ditmaal niet. Bep heeft namelijk suiker. “Diabetes type B”, licht ze toe. Ze gebaart naar haar buik. “Eigen schuld, overgewicht. Ik zou eigenlijk af moeten vallen, maar ja…” Ze verblijft hier sinds twee weken. “Ik heb altijd op de markt gestaan. Als 5-jarig meisje ging ik al met mijn vader de markt op. Hij kocht grote partijen in, van alles en nog wat. Later hielp ik hem met de zaak.” Bep is nu honderd procent arbeidsongeschikt, na een val op haar achterhoofd. “Het is een wonder dat ik geen kasplantje ben geworden.” Ze heeft problemen met haar geheugen en concentratie. “Als je me nu achter de kassa bij de Albert Heijn zet, gaat dat geheid mis”, zegt ze met een verdrietig gezicht.

Naarmate het gesprek vordert, blijkt de relatie met haar ouders gecompliceerd. “Mijn ouders zijn rijk, moet je weten.” Ze neemt een hap van haar boterham met pindakaas. “En mensen met geld hè, die denken dat ze alles kunnen maken, denken dat ze mij kunnen vertellen wat ik moet doen. Anders doen ze je wat aan. Nou, nu niet meer hoor, mij krijgen ze niet meer.” Bep huurde een huisje aan de Schieweg via haar vader, maar na een ruzie moest ze daar uit. “Mijn vader hoef ik nooit meer te zien. Ik zit hier best, ben eindelijk vrij. En ach kind, ik ben flexibel.” Ooit woonde Bep samen, met een man die dronk. Van drank moet ze niks hebben, en al helemaal niet van dronkelappen. Met haar laatste stukje boterham neemt ze plaats naast Ellen op de bank. Later wordt duidelijk dat Bep schizofreen is en lange tijd verslaafd was aan cocaïne en speed.

31

Half vier. De nacht verloopt traag. Mathijs kijkt een film. Steeds meer mensen komen uit bed en het rookhok staat bomvol. Nu pas wordt de diversiteit in leeftijd en nationaliteit zichtbaar. Tegen vijf uur zijn er zo’n dertig man op de been. De koffie en thee staan inmiddels klaar. Er wordt gekletst en gelachen. Sommigen zijn al voor vijven de deur uit naar hun werk.

“Voor je het weet ben je je plekkie kwijt!”

Geen grote boodschap
Een buitenslaper belt aan en krijgt een kop koffie. Zijn haren zijn al gekamd en op een tas met dekens na verraadt niets het feit dat hij vannacht op straat sliep. Waar hij slaapt, wil hij niet zeggen – “voor je het weet ben je je plekkie kwijt” – maar hij ligt er prima. Meer privacy dan in de opvang. Gasten lopen langs de balie om een handdoek en een tube shampoo/zeep te pakken. Sommigen maken een praatje, anderen mompelen een onverstaanbaar goedemorgen. “Hier geen grote boodschap”, staat op het toilet in de doucheruimte.

Zeven uur: tijd voor ontbijt. Iedereen eet een paar boterhammen. Een uur later verlaten alle nachtgasten het pand. Naar de dagopvang of de stad in, lekker in het park liggen met dit mooie weer. Corrie en Bep gaan samen naar de Action. Sommigen komen terug en laten hun spullen hier. Anderen pakken in, niet wetend waar ze vannacht zullen slapen.

Rotterdamse nachten: de hoeders van Stadhuisplein

In de periode tussen de kortste en de langste nacht van het jaar bezoek ik voor Vers Beton stadgenoten die in de nachtelijke uren de kost verdienen. Want terwijl jij slaapt, wordt er in Rotterdam hard gewerkt. In aflevering twee: de horeca stewards, gastheren en hoeders van een veilig en gezellig Stadhuisplein.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Beeld: Geertje van Achterberg
(Verschenen op: Vers Beton)

Zaterdagavond. 23.15 uur. De dienstdoende agenten zitten klaar voor de briefing op politiebureau Doelwater. Op de achterste rijen stoelen zitten acht jongens, twintigers, in felblauwe jassen. ‘Horeca steward Meion’, staat op de rug gedrukt. Sinds juli 2013 werken deze professionele jongerenwerkers van Stichting Meion nauw samen met het Openbare Orde Team van de politie. Op vrijdag- en zaterdagnacht zijn zij in de binnenstad te vinden, waar ze in gesprek gaan met overlastgevers, opkomende ruzies sussen en zich ontfermen over dronken jongeren.

23.30 uur. De horeca stewards gaan op pad. De jonge mannen verspreiden zich in tweetallen over de stad. Eén koppel vertrekt richting Oude Haven, een ander koppel naar Witte de With en een koppel naar de Delftsestraat – waar discotheek Hollywood huist.

“Toen we net begonnen, waren niet alle beveiligers blij met onze komst”

Handen schudden
Omar (29) en Ailson (25) zetten koers naar Stadhuisplein en de Kruiskade. “We maken eerst altijd een rondje langs alle portiers, om te laten weten dat we er zijn”, zegt Omar. De portier van Club Saint Tropez geeft Omar en Ailson een amicale handdruk. “Hey gozers! Alles goed?” Ook bij de andere horeca op het plein maken de jongens een praatje en een grapje met de portiers. Goed contact is waardevol, zo zal later vanavond blijken. Toch is het niet altijd zo goed geweest. “Toen we net begonnen, waren niet alle beveiligers blij met onze komst”, bekent Ailson. “Hun houding was er een van: wie zijn jullie? wat komen jullie doen? Dat veranderde toen ze zagen wat we voor hen kunnen betekenen.” Regelmatig komen de jongens bekenden tegen op het plein. “Veel mensen kennen we nog van een eerder incident, maar gemiddeld leggen we elke nacht nog zo’n vijftien keer uit wie we zijn en wat we doen.”

“Het blussen van opkomende brandjes voorkomt in veel gevallen dat problemen uit de hand lopen”

Brandjes blussen
De horeca stewards zijn een gezamenlijk initiatief van de gemeente Rotterdam, de deelgemeente Centrum, de politie, Stichting Meion en horecaondernemers Chiel Jongejan en Marcel Maan. Aanleiding was de toenemende overlast op – voornamelijk – het Stadhuisplein. De politie had op uitgaansavonden de handen vol aan opstootjes, vechtpartijen en stomdronken jongeren. Dit vroeg om een nieuwe aanpak. Eén van de taken van de stewards is het voorkomen en tegengaan van indrinken. Daarnaast verzorgen ze zogenaamd ‘gastheerschap’: ze wijzen bezoekers de weg naar de nachtbus, de taxistandplaats of een uitgaansgelegenheid. Naarmate de avond vordert en het rumoer toeneemt, treden de stewards vooral de-escalerend op. Ofwel, vroegtijdig brandjes blussen. Beginnende ruzies worden met een paar sussende woorden in de kiem gesmoord. “Het blussen van opkomende brandjes voorkomt in veel gevallen dat problemen uit de hand lopen”, zegt Ali Tahiri, coördinator bij Stichting Meion. “Eén of twee man kun je nog aanspreken en tot rede brengen.”

“Geen alcohol, dames?”
Het is nog vroeg. Omar en Ailson lopen door hofjes, steegjes en parken. Omar wijst een wildplasser op een nabijgelegen straaturinoir. Een groepje jongeren op Schouwburgplein zet op verzoek van Ailson de muziek wat zachter. In het parkje achter de Lijnbaan zitten twee meisjes op een bankje. Naast het tweetal staan grote bekers van McDonald’s. “Geen alcohol, dames?”, vraagt Omar terwijl hij langsloopt. Het blonde meisje kijkt wat geïrriteerd op, maar antwoordt dan ontkennend. “Goed zo, pas op hoor, je kunt daar een flinke boete voor krijgen.”

Een stukje verderop, in een hofje achter een flat, parkeert iemand zijn auto. “Die heeft het bord dus niet gezien, hè. Dat staat ook zo slecht aangegeven”, zegt Omar. “Chef!”, roept-ie naar de jongen achter het stuur. Hij wijst de bestuurder vervolgens op de gratis parkeergelegenheid een straat verderop.

“Ik heb de iPhone 5 in zijn borstzak gestopt en het knoopje dichtgedaan”

Omar: “Een tijdje geleden vonden we hier een dronken jongen, hij zat op de stoep en was helemaal de weg kwijt. Zijn gloednieuwe iPhone 5 lag een paar meter terug op de grond. Er was nauwelijks contact met die jongen te krijgen. Ik heb de telefoon toen in zijn borstzak gestopt en het knoopje dichtgedaan. Zo hebben we hem in de taxi naar huis gezet.”

Jongerenwerkers 2.0
De stewards leggen jongeren op een rustige, vriendelijke, maar evengoed duidelijke manier uit wat de uitgaansregels en gevolgen van overtreding (boete) zijn. Een goed gesprek, gevolgd door een schouderklop of een ‘boks’ doet wonderen. Ailson: “We zijn ongeveer even oud als zij en we lopen niet in een politie-uniform. Dat maakt ons laagdrempelig.”

“Soms zie je een grote groep jongeren die overlast veroorzaakt en dan denk je wel eens, hoe ga ik daar naar binnen?”, vervolgt Ailson. “Maar als je naar de groep loopt, is er altijd één iemand met wie je contact krijgt, die wil weten wat je komt zeggen.”

“Wij zijn jongerenwerkers 2.0!”

Ali vult hem aan. “Kijk, deze jongens hebben geen vechtopleiding gehad. Ze moeten het echt van hun mond hebben.” Krijgen ze weleens met agressie te maken? “Natuurlijk wordt er wel eens wat geroepen”, zegt Omar. “Maar de meeste mensen reageren heel positief op onze aanwezigheid.”

“De stewards moeten streetwise zijn”, zegt Ali. “Anders kunnen ze die jongeren niet aanspreken. Daarnaast hebben ze ook allemaal een pedagogische achtergrond en ervaring in het jongerenwerk.” De stewards zijn getraind in het herkennen van en omgaan met drank- en drugsgebruikers. Binnenkort krijgen zij een agressietraining en een EHBO-cursus. Ailson lacht: “Wij zijn jongerenwerkers 2.0!”

Dronken publiek
Het is inmiddels iets na enen. De drukte op Stadhuisplein is toegenomen. Op de hoek van het plein staan twee agenten. De cafés zitten al goed vol en een groot deel van het stappubliek is dronken. “Jongeman”, roept steward Ronald (23) – net op Stadhuisplein aangekomen – naar een jongen die zich fietsend een weg over het plein baant. De jongen werpt een snelle blik op de stewards en gaat te voet verder. Een dronken meisje is zojuist met haar glas bier uit een café gestapt. Op Omars verzoek het glas terug te brengen, slaat ze het bier achterover en drukt het glas in zijn hand. Die brengt het vervolgens naar de portier. “Niet helemaal de bedoeling, maar ja.” Het doet bijna denken aan schoolpleinwacht, zoals de jongens – met de handen op de rug – over het plein wandelen en hier en daar een waarschuwing uitdelen. Dat het werk intensiever is dan dat, wordt al snel duidelijk.

Tollend op zijn benen haalt hij verhaal

Coconut uitgezet
De portier van De Coconut fluit. “Jongens, kom!” Een man is door de bewaker uit de bar verwijderd. Tollend op zijn benen haalt hij verhaal, zijn woeste armbewegingen brengen hem nog meer uit evenwicht. Ailson neemt de man mee voor een gesprekje. Hand op de schouder, licht naar hem toegebogen. Na drie minuten en een ‘boks’ is het gesprek voorbij en de man loopt verder. “Vaak moeten ze gewoon even hun ei kwijt. Dat zie je bijvoorbeeld ook als ze ergens niet binnen komen, terwijl ze er netjes uitzien en gewoon een leuke avond willen hebben. Dan zitten hun vrienden al binnen en dan gaan ze echt niet zeggen, nou oké, jammer, ik ga wel weer naar huis.” In zo’n geval verwijzen de stewards iemand naar een andere uitgaansgelegenheid. Zich bemoeien met de beslissing van de portier doen ze nooit.

03.00 uur. Omar, Ailson en Ronald kijken nauwlettend om zich heen. Tijd om naar de schaars geklede dames te kijken, is er niet. Pinautomaten worden goed in de gaten gehouden. Glasscherven op de grond worden uit de weg geruimd. Daar waar tumult lijkt te ontstaan, blijven de jongens hangen. Sussende woorden en soms het verzoek om het gezellig te houden. Er kan nu continu iets gebeuren.

Knokken
De agenten op het plein beginnen te rennen. Een handgemeen voor Club Saint Tropez tussen een beveiliger en een bezoeker. De politie is al ter plaatse en houdt met twee man de vechtersbaas tegen de grond. Al snel raken meer mensen betrokken. Een meisje op torenhoge hakken in minirokje springt tussen haar vriend en een man in. In alle ophef blijven de stewards, die zich middenin de groep begeven, opvallend kalm. Ze houden de omstanders op afstand en voorkomen dat mensen blijven staan of zich zelfs in het gedruis mengen. “Zo kan de politie zijn werk doen”, legt Ailson later uit. Zodra de heethoofden aanspreekbaar zijn, praten ze met hen en trachten zo te voorkomen dat de jongens terug het veld op gaan.

“Dat boeit me niet, ik ga wel zitten!”

Het is die avond niet de laatste knokpartij. Waar gaan al die knokpartijen over? “Meisjes, verkeerde blikken en tegen elkaars biertje aanstoten”, vermoedt Ronald. Sommige jongens dagen lukraak de politie uit. Nadat een jonge man een politieagent voor de derde keer uitdaagt, krijgt hij een tik met de wapenstok. Hij trekt zich even terug, mank, scheldend en met een woedend gezicht. Ronald gaat naar hem toe, net als de jongen terug naar de agent wil lopen. “Niet doen joh, laat het gaan”, zegt Ronald. “Het zet geen zoden aan de dijk, als je nu weer teruggaat moet je straks een nacht zitten” – “Dat boeit me niet, ik ga wel zitten!” Toch druipt-ie uiteindelijk af.

Minder politie
Dankzij de inzet van de horeca stewards hoeft de politie niet meer de hele nacht in volle bezetting preventief aanwezig te zijn. Gelukkig maar, want een plein vol agenten komt niet heel gezellig over. Maar, wanneer nodig, blijken ze razendsnel ter plaatse. “Wij hebben bijna geen werk meer”, zegt één van de agenten gekscherend. Hij lacht. “Nee, effe serieus, wij zijn ontzettend blij met de jongens van Meion. Door hun inzet worden veel opstootjes al in een vroeg stadium gesust.”

Het loopt tegen vijven. Veel tenten gaan dicht. Een gesprekje, een geintje, en een ‘zo, nu lekker naar huis jongens!’ voorkomt dat jongeren onnodig op Stadhuisplein blijven hangen. Om zes uur kunnen de stewards – gastheren en, eerlijk is eerlijk, helden 2.0 van Stadhuisplein – zelf lekker naar huis. “Dit was eigenlijk nog een heel rustige avond”, vindt Omar. Ailson kijkt alweer uit naar volgend weekend. “Je bent lekker buiten, je werkt met jongeren, de gezelligheid van het stappen. Wat wil je nog meer?”

Horeca_Stewards_Stadhuisplein-20

Rotterdamse nachten: de mystiek van een slapend Hotel New York

In de periode tussen de kortste en de langste nacht van het jaar bezoek ik voor Vers Beton stadgenoten die in de nachtelijke uren de kost verdienen. Want terwijl jij slaapt, wordt in Rotterdam hard gewerkt. In aflevering één: Menno, nachtportier van Hotel New York.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Beeld: Geertje van Achterberg
(Verschenen op: Vers Beton)

Nachtportier-HNY-1

Middernacht. De goedlachse Menno (31) – keurig gekapt en in een roodomrand jasje van Hotel New York – zit aan de telefoon als ik binnenkom. Het stel in de bruidssuite krijgt de gekleurde sfeerverlichting niet uit. “Er zit een paneel links van het bed”, zegt Menno. “Anders kom ik wel even naar boven. Oh… Aan de andere kant misschien?” Als de missie voltooid is, hangt Menno de telefoon op en schudt mij de hand. “Koffie? Thee? Iets anders? Ik ben nog even bezig, maar als de afsluitploeg van het restaurant weg is, sluit ik de buitendeur. Dan kan ik je een rondleiding geven.”

Rozenblaadjes
Met een cappuccino uit het restaurant wacht ik in de ruimte achter de receptie. Een oude kluis, waar vroeger geld en waardevolle bezittingen van passagiers opgeborgen werden, fungeert als inloopkast. Achter het bureau hangt een prikbord met belangrijke telefoonnummers en een protocol voor als de ontbijtkok zich ziek meldt. In een stellingkast achterin staat een voorraad tandenborstels, scheerschuim, tampons en deodorant. De doosjes met rozenblaadjes zijn bestemd voor de bruidssuite, in één van de voormalig directievertrekken.

Menno is één van de vier nachtportiers in Hotel New York. Zo’n drie a vier nachten per week is het hotel zijn domein, en dat inmiddels al 8,5 jaar. Menno: “Het begon als een tijdelijk bijbaantje. Ik studeerde toen nog aan de kunstacademie en kwam hier via een uitzendbureau terecht.” Menno bleef. Hij paste goed in het team en werd verliefd op het historische gebouw. “Ik ben niet zweverig, maar ik vind het wel bijzonder om in zo’n oud pand te werken, met zo’n rijke historie.” Hoewel de clientèle ook bestaat uit zakenmensen en artiesten uit het Nieuwe Luxor, denkt Menno dat de meeste mensen bewust kiezen voor een overnachting in Hotel New York. “Het is een belevenishotel.” Hij wijst op de oude scheepselementen in de lobby, de hutkoffers en de historische foto’s aan de muren. De hoge plafonds en de robuuste buizen en pilaren maken het gemakkelijk om je terug in de tijd te wanen.

Nachtportier-HNY-2

Nachtwerker
Het loopt iets na enen. Keukenpersoneel komt nog even snel voor een pleister. “Blauwe horecapleisters voor tijdens het werk, de gewone huidkleurige voor na het werk”, legt Menno uit. Passanten met rood-wit-blauwe vlaggetjes op hun wangen willen geld wisselen voor sigaretten. Eén van de hotelgasten vraagt om paracetamol. Menno laat me het bakje zien met daarin paracetamol, aspirine en strepsils. “Amerikanen willen altijd aspirine, asprin. Europeanen vragen juist om paracetamol.”

Eva van de afsluitploeg heeft haar jas aangetrokken en staat op het punt van vertrekken. “Menno…”, zegt ze met een lieve glimlach. “Zou jij vannacht die bloemen uit de Plate zaal weg willen gooien en er nieuwe voor neer willen zetten?” Menno lacht terug. “Nou, vooruit dan maar.”

De nachtdienst is nu officieel begonnen. Alleen Menno en nachtwerker – “dat klinkt dubieuzer dan het is hoor” – Fernando zijn nog binnen. Menno rookt nog snel een sigaretje voor de ingang en dan gaat de (draai)deur op slot. ‘Als de deur gesloten is, kunt u aanbellen’, staat op het houten bordje dat hij ophangt.

De tompoezen en moorkoppen zijn al weggegooid of meegenomen door het personeel

Ik krijg een rondleiding. Het is opvallend hoe snel het hotel ‘eigen’ en ‘vertrouwd’ voelt wanneer je hier ’s nachts rondwandelt. We maken een rondje door het lege restaurant. Hier werd vroeger de papierwinkel van de vertrekkende landverhuizers gecontroleerd. Fernando maakt hier de boel op orde voor het ontbijtbuffet. “Als je straks een gebakje wilt, moet je het zeggen.” Menno wijst op de gebakvitrine. De tompoezen en moorkoppen, op slagroombasis, zijn al weggegooid of meegenomen door het personeel.

Een hotel-restaurant met 72 kamers, zeven conferentiezalen en 420 zitplaatsen in het café-restaurant vereist een grote keuken en een nog grotere voorraad. Twee keukens eigenlijk: één achter de bar en een grotere keuken beneden. Op een hittebron pruttelt een enorme pan fond. In grote koellades liggen fruit en beleg opgeslagen. De bekende buideltasjes voor het bedienend personeel hangen keurig in een zijkast. Nog een verdieping lager bevinden zich de kantoren, de inloopkoelkasten, de broodovens en een kantine.

Krakende treden
Menno leeft en werkt graag ‘s nachts, vertelt hij als we even later achter een aardbeiengebakje in het restaurant zitten. “De nacht heeft iets mystieks, een bijzondere sfeer. Zelfs hardlopen doe ik ’s nachts.” Pas rond het middaguur duikt hij zijn bed in, om er pakweg vijf uur later weer fris en fruitig uit te stappen. “Ik heb niet meer dan vijf uur slaap nodig.” De nachtdiensten verlopen over het algemeen rustig. Soms, tijdens heel rustige nachten, heeft Menno tijd om wat werk te doen voor het creatieve bedrijfje dat hij runt met een stel vrienden. En als er dan toch iets gebeurt? Menno: “Alle nachtportiers hebben hun BHV gehaald en een agressie regulatietraining gevolgd.” Mochten zaken echt uit de hand lopen, dan is hulp nooit ver weg.

De rondleiding gaat verder naar boven. Op de trap kijkt Menno me even samenzweerderig aan. “Deze trede kraakt.” De traptrede kreunt inderdaad onder ons gewicht en echoot door de stille gang. Bij één van de foto’s aan de muur blijft Menno staan. Een groepsfoto van passagiers uit 1902. “Dat jongetje daar, links onderin, lijkt sprekend op een oud buurjongetje van mijn moeder. Echt sprekend. Hij kijkt ook hetzelfde.” Menno schudt even zijn hoofd. “Bizar hè? Ik moet er elke keer aan denken als ik de foto zie.”

Jan wil best vertellen wat hij doet, maar wordt daarbij niet graag voor de voeten gelopen

Sleutelklossen
De mobiel gaat. Een gast staat voor de deur en wil naar binnen. We snellen naar beneden en Menno overhandigt de man zijn sleutel. Hier geen moderne keycards, maar ouderwetse sleutelklossen. “Do you have something to eat?”, vraagt de man met een Amerikaans accent. Na een blik op de roomservice menukaart bestelt hij een broodje met ham en kaas. En twee bottled water. “I’ll bring it right up”, belooft Menno. In de keuken trekt hij de verplichte blauwe handschoentjes aan. Hij legt een geperst servet, een smetteloos wit bord, een bakje voor de salade en een peper- en zoutstel op een dienblad. ’s Nachts mag er niet gebakken, gekookt of gefrituurd worden, maar dan nog is er keus genoeg. De Amerikaan krijgt een rijkelijk beleg broodje (dat mag ook wel, voor een totaalprijs van €9,50).

Nachtportier-HNY-5

Nachtportier
Het is inmiddels 04.00 uur. Net als we de bloemen hebben ververst en Menno een reservering uit Arizona heeft afgehandeld, komt Jan ‘van de goederen’ binnen. Nog één sigaretje dan. Jan werkt al 11,5 jaar voor Hotel New York. In de vroege uurtjes ontvangt hij de bestellingen – en dat zijn er heel wat: brood, vis (van Schmidt), vlees, groenten, fruit en alle andere boodschappen. “Tandenstokers, placemats, zeep voor de keuken…”, somt Jan op. Hij wil me best vertellen wat hij doet, maar wordt daarbij niet graag voor de voeten gelopen. “Ik ga zo eerst eens de slagroommachines schoonmaken”, zegt hij, terwijl hij zijn sigaret in de asbak mikt. “En daarna het goederenhok opruimen. Dan ben ik hopelijk klaar voor de jongens komen.” Met een muziekje op gaat hij aan de slag.

Het loopt tegen vijven. De ontbijtkok is zojuist gearriveerd en maakt de keuken mis en place. Langzaam stromen de eerste goederen binnen, in de eerste plaats het brood voor de vroege ontbijtgasten. Over twee uurtjes zit de dienst van Menno er ook weer op. Dan begint er weer een nieuwe dag bij Hotel New York.

————————-

Landverhuizers
Hotel New York is gevestigd in het voormalig hoofdkantoor van de Holland Amerika Lijn. Het gebouw (1901) heeft vele arme Europese landverhuizers richting Amerika zien vertrekken, vol hoop op een beter leven in Het Beloofde Land. In de jaren 1880 – 1925 gingen veel Oost-Europese landverhuizers, meestal Joden, massaal aan boord in Rotterdam. Op de vlucht voor armoede, woningnood en geloofsvervolging vertrokken zij met hun schamele bundels, pakken en andere bezittingen vanaf de Rotterdamse Cruise Terminal naar Amerika. Ze legden de lange reis vaak ‘tussendeks’ af: geld voor een comfortabele hut was er niet. In de laatste kwart van de negentiende eeuw werden 1300 reizen gemaakt: 90.000 kajuitpassagiers en 400.000 derde klas passagiers maakten de overtocht.

In de loop van de jaren zestig van de vorige eeuw nam het passagiersvervoer af en het hoofdkantoor van de Holland Amerika lijn verhuisde naar Seattle. Nadat het pand geruime tijd heeft leeggestaan (met hier en daar een verwaaide expositie), opende Hotel New York – met twee groene torentjes als een baken in de Rotterdamse haven, maar ook als een mijlpaal in de geschiedenis – in 1993 haar deuren. Men zag potentie in de bijzondere, historische locatie. Eenzame waaghalzen in een onherbergzaam gebied moesten langs verlaten en vervallen loodsen over een verder lege Wilhelminapier, een kwartier van het dichtstbijzijnde metrostation Rijnhaven. Hoe anders is dat nu!

De nieuwe armen in de rijke wijken gaan ten onder aan schulden en schaamte

Ook in Hillegersberg worden steeds vaker de laatste centen omgedraaid. Mensen met voorheen een goed inkomen raken nu in grote financiële problemen. Deze ‘nieuwe armen’ zijn vaak hoogopgeleide zzp’ers. Verlammende schaamte is het gevolg en schuldsanering meestal onvermijdelijk.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Foto’s: Rosanne Dubbeld
(Verschenen op: Vers Beton in het kader van Arm Rotterdam

Vrijdagmiddag, 15.00 uur. Bij de Voedselbank in Hillegersberg-Schiebroek staan de blauwe kratten met boodschappen opgestapeld. Een vaste kern aan bezoekers stroomt binnen. De één met een boodschappenwagentje, een ander met plastic tassen. Sommigen komen hier al jaren. Een moeder met een baby in de buggy krijgt een zakje lolly’s aangereikt van één van de vrijwilligers. “Hier, dit is voor de jongens thuis!” Mannen in trainingspak schudden elkaar lachend de hand.

“Verschrikkelijk”, zegt ze terwijl ze wegkijkt. “Ik vind het echt ver-schri-kke-lijk

Schaamrood
Een blonde vrouw van rond de veertig, op hoge pumps en in een blauwe maxi-rok, stopt gejaagd de boodschappen in twee Albert Heijn tassen. Met haar blik op de grond gericht loopt ze met snelle pas naar de uitgang. Op de vraag of ze tijd heeft voor een kort gesprek slaakt ze een diepe zucht. Even dan. Ze komt nu voor de derde keer bij de Voedselbank. “Verschrikkelijk”, zegt ze terwijl ze wegkijkt. “Ik vind het echt ver-schri-kke-lijk.” Met haar (inmiddels) ex-man en zoontje woonde ze in Nieuw Terbregge. Een scheiding, gevolgd door het faillissement van het bouwbedrijf van haar ex-man, veroorzaakten grote schulden. Het huis werd door de bank verkocht voor ver onder de prijs. Nu woont ze ‘hierachter’. Meer wil ze niet kwijt. Met haar twee gevulde Albert Heijn tassen verdwijnt ze uit zicht.

Terbregse tophypotheken
Aebel van Santen is manager van Stichting VraagWijzer Hillegersberg-Schiebroek. Hier kunnen inwoners uit de deelgemeente terecht met vragen over wonen, welzijn, zorg en inkomen. Van Santen: “Wij merkten, halverwege 2013, dat een groep van hoger opgeleiden zich steeds vaker bij ons meldden met zware financiële problemen. Zulke zware problemen dat sanering veelal niet meer te vermijden was.”

Schaamte is probleem nummer één om uit de schulden te kruipen

VraagWijzer ging monitoren op postcode en kwam tot de conclusie dat het grootste aantal ‘nieuwe armen’ in (Nieuw) Terbregge woont. Dat is niet opmerkelijk, gezien het grote aantal nieuwbouwhuizen en tophypotheken in deze relatief jonge wijk. Inkomstenterugval, bijvoorbeeld door ontslag, het uitblijven van opdrachten of na een scheiding, hakt er dan financieel flink in. Van Santen: “Het is een groep die de crisis hard voelt, maar daar tegelijkertijd niet aan gewend is.” Overigens kwam de nieuwe clientèle ook uit andere delen van Hillegersberg, bijvoorbeeld het Molenlaankwartier, maar doordat huizen hier ouder en soms deels afbetaald zijn, is deze groep kleiner. “Schaamte is voor een bepaalde groep cliënten probleem nummer één om uit de schulden te kruipen”, zegt van Santen. “Je was die succesvolle zzp’er, die gewaardeerde vakman, de techneut die alles kon. Je had altijd een goed leven en een goed inkomen. Nu zit je thuis en doe je voor je gevoel ineens niet meer mee.”

UWV was klant
Pascal*, in de vijftig, ondervond het aan den lijve. Zijn huis in het Molenlaankwartier is net onder voorbehoud verkocht. De klassieke meubels in de woonkamer herinneren aan betere tijden. Tot drie jaar geleden werkte hij als operationeel directeur bij een succesvol bedrijf. “We konden lekker leven, alles doen wat we wilden. Niks te klagen.” Na een langlopend conflict met de directeur-grootaandeelhouder van het bedrijf waar hij werkte, werd besloten om de arbeidsovereenkomst te stoppen. Ontslag met wederzijds goedvinden. “Ik kreeg een overbruggingsregeling. Daar had ik achteraf gezien geen genoegen mee moeten nemen.” Eerder had Pascal zijn kansen positief ingeschat, maar de toekomst bleek weinig rooskleurig. Een ontoereikende overbruggingsregeling en de opgeschroefde pensioenleeftijd naar 67 jaar speelden hem parten.

Vroeger was het UWV een klant waar ik zaken mee deed. Nu zat ik zelf aan het bureau bij Werkplein

Banen liggen niet voor het oprapen. Met zijn eigen bedrijf, dat hij naast zijn loondienst al runde, haalt hij nog weinig opdrachten binnen. “Ons eigen vermogen raakte op en er kwam niks binnen, want ik kwam niet in aanmerking voor een WW-uitkering of bijstand. Tja, dan slaat de stress wel toe.” Pascal lacht. “Vroeger was het UWV een klant waar ik zaken mee deed. Nu zat ik zelf aan het bureau bij Werkplein.”

Schijn hoog houden
Brood eten om die BMW voor de deur te kunnen laten staan? Jarige kinderen ziek melden zodat ze niet hoeven te trakteren? Van Santen is dergelijke scenario’s niet tegengekomen. “Deze groep teert op spaargeld. Ze bezuinigen werkelijk op alles en hopen op betere tijden. Vaak zijn problemen opgestapeld door te lang wachten, dan is hulp onvermijdelijk.” In gesprek gaan met schuldeisers blijkt dan al een gepasseerd station en het spoor leidt linea recta naar de kredietbank en schuldsanering. Van Santen: “Vergis je niet in de schulden. We hebben het hier niet over schulden door teveel shoppen bij Wehkamp, maar schulden die ontstaan door geen enkele inkomsten meer hebben. Je kunt wel stoppen met uitgeven, maar de hypotheek wordt niet minder.”

Pascal en zijn vrouw draaien elk dubbeltje om. Pascal: “Alle onderhoud aan huis doe ik tegenwoordig zelf – en geloof me, deze oude huizen hebben flink onderhoud nodig. We gaan nu naar Lidl. Abonnementen en sommige verzekeringen zijn opgezegd. En even geen vakanties meer.” Hij wijst naar de auto die op het pad staat. “Die doe ik niet weg, want je moet toch mobiel blijven. Dat hoort voor mij bij het proces van alles weer op de rit krijgen. Maar hij is eigenlijk wel toe aan een beurtje – dat stel ik dan weer uit.”

Ik heb mijn vrienden nooit over onze situatie verteld

Voorheen gingen Pascal en zijn vrouw tweemaal per jaar eten bij een sterrenrestaurant met vrienden. Dat zit er voorlopig niet in. Pascal: “Ik heb mijn vrienden nooit verteld hoe het zit, of ze over onze situatie verteld.” Waarom niet? Pascal moet even nadenken over die vraag. “Ja, toch die schaamte, hè? Gevoelens van falen, dat speelt een grote rol. Maar ik wil ook niet dat zij gaan betalen. Zo wil ik het niet.”

Flyeren op maat
In tegenstelling tot de ‘oude armen’, die vaak uit een omgeving komen waar familieleden en buren ook in de bijstand zitten, zijn de ‘nieuwe armen’ meestal onbekend met instanties. Ze zijn niet gewend om hulp te vragen en schakelen die hulp daardoor te laat in. Van Santen: “Deze mensen zijn vaak zo verrast en geschrokken – ‘wat overkomt ons nu?’ – dat ze niet handelen. Die stilstand is funest, want problemen stapelen zich op. Hoe eerder de hulp komt, hoe beter.”

Om de nieuwe armen vroegtijdig te bereiken en ze zo te behoeden voor een definitieve val, besloot de organisatie te flyeren in de wijken waar veel clientèle vandaan kwam. Terbregge. Er werd een folder op maat gemaakt. Van Santen: “De folder die wij normaal gebruiken, leek ons ongeschikt. De nieuwe armen herkennen zich niet in de doelgroep die daarin aangesproken werd.” Er werd een nieuwe folder ontworpen, met daarin opgenomen het woord zzp’er en een foto van een man met bril en polo.

Eenmaal in de spreekkamer is er ruimte nodig om emoties over de gebeurtenissen en de situatie kwijt te raken, aldus van Santen. “Iemand moet horen ‘dit gebeurt vaker, het kan iedereen overkomen’. Daarna kunnen ze meestal zelfstandig aan de slag. Maar die schroom en schaamte moeten opengebroken worden.”
Kamperen in de woonkamer

Leuk is anders, maar ik red me wel. Veel erger vind ik het voor al die mensen die nog kinderen thuis hebben

Bas* is de ergste schaamte inmiddels voorbij, maar hij herinnert zich de eerste keer bij de Voedselbank nog goed. “Man, ik schaamde me kapot. Het past helemaal niet in mijn aard om mijn handje op te houden. Maar ja, ik moet rondkomen van twintig euro per week, dus ik heb weinig keus.” Hij komt nu al een paar maanden bij de Voedselbank. Voorheen reed hij gevaarlijke stoffen op de vrachtwagen (“Het geld kwam met bakken binnen!”), maar door ziekte raakte hij zijn baan kwijt. Schulden liepen op en Bas eindigt bij de kredietbank. Op een gegeven moment sloot Eneco de energie af. Als fervent kampeerder had Bas nog een paar gasflessen staan waarop hij kon koken. “Ik geef niet echt om materiële spullen. Kijk, ik red het wel zo, leuk is anders, maar ik red me wel. Veel erger vind ik het voor al die mensen die nog kinderen thuis hebben.”

Pascal is nu schuldenvrij, op een lening binnen de familie na. Ondernemend als hij is, besloot hij niet bij de pakken neer te zitten. Bezig blijven, was het motto. Zo is hij brieven aan instanties en schuldeisers gaan schrijven voor lotgenoten. Een bed & breakfast beginnen in Frankrijk, een droom voor na zijn pensioen, zit er niet meer in, maar Pascal treurt niet. “Ik was voorheen eigenlijk altijd met werk bezig, nu ben ik veel meer thuis. Ik word binnenkort opa, dan start er weer een heel nieuw tijdperk.”

Om privacyredenen zijn de namen Bas en Pascal gefingeerd.

Arm in de rijke wijk
In deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek lag het gemiddeld vrij besteedbaar inkomen in 2012 op € 39.000 per huishouden. Dit was fors hoger dan het Rotterdams gemiddelde (€ 29.500). In Schiebroek ligt het gemiddelde besteedbaar inkomen op € 30.000. In het Molenlaankwartier (in Hillegersberg-Noord) op € 57.700. In Terbregge is het € 45.400. Het werkloosheidspercentage in Hillegersberg-Schiebroek was in 2012 6,5 procent.
De deelgemeente telde in 2012 20.106 woningen (47 procent huurwoningen). Het aantal mensen met een uitkering bedroeg 1.202. De rijkste wijk van Rotterdam is Kralingen-Oost. Het gemiddelde vrij besteedbaar inkomen in 2012 was hier € 59.100.
Bron: Beleidsnotitie Toekomst Zorg en Welzijn Hillegersberg-Schiebroek, december 2012