‘Zij hoort bij mij’

Ze houden van de stad én van elkaar. In deze rubriek gaan we op zoek naar de lovebirds van de stad. Wat is hun verhaal? Wat houdt het vuur in hun relatie brandend? Deze aflevering: Debby verliet haar geliefde Amsterdam voor haar grote liefde Priscilla.

Voorjaar 2011. Priscilla Kloostra en Debby de Vries kennen elkaar pas een paar maanden als ze besluiten samen de voettocht te maken van Rotterdam naar Santiago de Compostella. Debby voelde zich nog even bezwaard om zichzelf uit te nodigen op de tocht die Priscilla al een jaar gepland had, maar het idee om zolang zonder haar kersverse meisje te zijn, was onverteerbaar. Dus slaan ze sámen de Rotterdamse voordeur van Priscilla achter zich dicht en gaan lopen. 2700 kilometer, in drie maanden en drie weken tijd. Debby: “Ja, dan leer je elkaar kennen. Al die tijd ben je bezig geweest om je van je ‘leukste’ kant te laten zien en ineens zit je in de openlucht te poepen, terwijl de ander een meter verderop met de rugzakken staat. We zaten er soms finaal doorheen, maar we hadden een fantastische tijd.”

De twee namen zelfs een souvenir mee naar huis: kat Juan Carlos. Hij was nog maar een kitten toen de meiden hem met pijn en moeite uit een doornstruik bevrijdden. Priscilla slikt even bij de herinnering. “Het was zó zielig, hij was moederziel alleen en in Spanje ontfermt niemand zich over straatdieren.” Priscilla en Debby droegen Juan Carlos mee in een geïmproviseerde buidelzak, bezochten onderweg een dierenarts, wandelden nog twee weken door en vlogen uiteindelijk met z’n drieën naar Nederland.

‘Al die tijd ben je bezig geweest om je van je ‘leukste’ kant te laten zien en ineens zit je in de openlucht te poepen, terwijl de ander een meter verderop met de rugzakken staat’

Zomer 2017. In de Pelserthaven in de Spaanse Polder vinden we de woonboot waar het stel sinds 2015 anti-kraak woont. De voortuin ligt mooi verscholen in het groen. Grote raampartijen geven zicht op een trendy ingerichte woonkamer. Juan Carlos komt ons, samen met kat Rocco, nieuwsgierig bekijken als we naar de voordeur lopen. Een goedlachse Priscilla doet open en leidt ons de keuken in. “Gezellig, hè? Vanmorgen stonden we hier samen ontbijt klaar te maken en toen kwam er een zwanenfamilie op bezoek – dat is zo’n leuk begin van je dag.” Priscilla (32) groeide in de Pelserthaven op, vertelt ze. Op de naastgelegen boot woont haar moeder. “De boten moeten hier helaas weg en daarom heeft de gemeente een groot deel al uitgekocht. Zo kregen wij de kans om hier te wonen.” Debby (44) is inmiddels ook in de keuken en zet koffie.

Jordaan

Eerst even terug naar het moment van ontmoeting: Koninginnedag 2010. Traditiegetrouw ging Priscilla met een vriendin naar Amsterdam. In een vrouwencafé in de Jordaan ziet zij Debby, die dan al zeventien jaar in de hoofdstad woont. Debby: “Ja, ik vond Pris gelijk héél erg leuk! Maar ze stond al te praten met een ander meisje; nota bene mijn ex-vriendin. Daar baalde ik van, maar ik had ook geen zin in drama. Later die dag gingen we met z’n allen wat eten en raakten wij in gesprek. We bleken zóveel gemeen te hebben. Nog nooit had ik iemand ontmoet die net zo gepassioneerd over zangeres Roisin Murphy is als ik. Ken je haar niet? Nou, dat bedoel ik!” (lacht)

Priscilla: “We hielden contact via Facebook. Een maand later trok Debby de stoute schoenen aan en vroeg mij op date. ‘Maar dan wel iets surrealistisch’, zei ze. Ze wilde graag door een local door het Boijmans begeleid worden. Dat liet ik me geen twee keer zeggen! In Boijmans hingen toentertijd van die netten waar je in kon liggen om naar korte filmpjes te kijken. We hebben die filmpjes wel tien keer gezien! Zo naast elkaar liggen, een beetje praten, was heel intiem en zorgde voor instant romance. Daarna gingen we naar Rotown. De dag erna had ik een lichte kater, maar het maakte geen bal uit. We hadden verkering!”

Het stel besluit al snel samen te gaan wonen. In Amsterdam, waar Debby dan al een koophuis heeft. Priscilla: “Maar ik heb altijd gezegd: dit is tijdelijk, want ik wil terug naar Rotterdam.” Zo geschiedde. Debby had het na 23 jaar ook wel gezien in Amsterdam en was Rotterdam steeds meer gaan waarderen. “Natuurlijk had ik wel mijn werk en vrienden in Amsterdam”, zegt ze. “Dat was weleens lastig, maar inmiddels heb ik hier ook een leuk sociaal leven opgebouwd.”

Gedurende het gesprek vullen de twee elkaar soepel aan en zijn opvallend eensgezind. Geen onvertogen woord. Maken ze weleens ruzie? “Nauwelijks tot nooit”, zegt Debby lachend. “We denken over de meeste dingen hetzelfde, vinden dezelfde dingen leuk. Daardoor gaat het allemaal vanzelf.” Is dat nooit saai? Welnee, roept Priscilla uit: “Ik kan vreselijk met Debby lachen! Als je zou weten wat ze weleens in mijn oor fluistert op een feestje, of de grapjes die ze maakt… ‘Nee, zoiets zegt Debby niet’, zeggen mensen dan. Ze komt heel rustig en bedachtzaam over en mensen denken vaak dat ze alleen maar heel lief is. Is ze natuurlijk ook, maar ze is ook een boef, hoor!”

Vooruit, geen ruzies dus. Jaloezie dan? “Ik kan wel een beetje jaloers zijn”, bekent Priscilla met een ietwat beschroomd lachje. “Debby is echt een ‘plakker’, dan zegt ze voor tienen thuis te zijn maar is er na middernacht nog niet. ‘Waar zit ze nou?’, dacht ik vroeger weleens. Zeker als ze haar telefoon niet opnam, zat ik me echt op te vreten! Inmiddels weet ik dat ze het dan gewoon gezellig heeft. Debby houdt ook al haar exen op facebook, met name de korte scharrels in haar vriendenlijst vind ik storend.”

‘Als ik haar zie nadat we elkaar een tijdje niet gezien hebben, gaan de vlinders geheid weer fladderen’

Debby: “Er is geen enkele reden voor jaloezie: Pris hoort gewoon bij mij, het klopt tussen ons. Dat wist ik al heel snel. Met haar kan ik echt de zeven zeeën bevaren. Ze is down to earth en optimistisch, altijd in voor iets nieuws, en dat stimuleert mij ook weer meer tot actie.” Debby kan namelijk best lui zijn, bekent ze. “Een weekend waarin we niet van de bank komen is voor mij prima geslaagd, maar Pris denkt daar anders over. Nu doen we beiden: in joggingsbroek Netflixen en de dag erna uit eten of naar een festivalletje.”

Over die zeven zeeën gesproken: reizen is nog steeds een grote passie van het stel. “Met Deb ervaar ik een gevoel van thuis, waar ter wereld ook”, zegt Priscilla. Ze vangt Debby’s blik en even is daar zo’n intiem moment. “In 2016 zegden we allebei onze baan op en trokken vijf maanden door Nieuw Zeeland, Singapore, Maleisië, Thailand en Vietnam. Zo houden we het samen spannend; door iets nieuws te gaan doen, of door samen een reis voor te bereiden.”

En ook na zeven jaar laait het vuur in de relatie nog regelmatig op. Debby: “Als ik Priscilla hoor schaterlachen, of als ik haar zie nadat we elkaar een tijdje niet gezien hebben, gaan de vlinders geheid weer fladderen.”

Kindje

Hebben Priscilla en Debby nog een kinderwens? “Zeker”, zeggen ze wederom bijna tegelijk. Ze zijn zelfs al aan het kijken naar de mogelijkheden. Debby: “Gezien mijn leeftijd zou Priscilla het kindje dragen. Mocht het lukken, zou dit de kroon op onze liefde zijn. Maar ook als dat niet lukt, zijn we hartstikke gelukkig samen.” Want weet je, vult Priscilla aan. “Als we samen op een feestje zijn, en ik zie Deb vanuit mijn ooghoek lachen of bedachtzaam kijken, dan denk ik: ‘Ik heb echt de allerleukste in deze ruimte! Met haar wil ik oud worden!”


Debby de Vries (44) werkt als freelance webadviseur voor het Koninklijke Instituut voor de Tropen. Priscilla Kloostra (32) werkt als projectondersteuner bij de VNG Academie en is bezig met de voorselectie voor de vrijwillige brandweer.

‘Bouw is allang geen eenheidsworst meer’

Dat het vak van makelaar echt niet alleen gaat over het kopen en verkopen van huizen, bewijst het verhaal van Joris van Oosten, van J.J. van Oosten Makelaardij. “Een veranderende woonwens begint altijd met een verandering in iemands leven.” Mensenwerk dus. Met Gers! maakte hij een rondje door de stad en sprak over Rotterdam en zijn passie voor het vak.

We ontmoeten Van Oosten in het statige makelaarskantoor aan de Straatweg. In het kleine keukentje halen we koffie. Een van zijn collega’s staat er net door een Gers! te bladeren. “Echt puur toeval”, belooft hij lachend. Eind vorig jaar verhuisde Van Oosten met zijn team van een oude limonadefabriek aan de Rotte naar dit pand. “Die fabriek was misschien gerser geweest voor het artikel”, spreekt hij zijn gedachten uit als we plaatsnemen in de spreekkamer. “Een stuk stoerder dan deze statige villa. Maar hier is het kleinschaliger, met minder gebruikers. We kunnen ons hier beter focussen.”

Moeders auto

Het brengt het gesprek op de start van Van Oostens bedrijf. Dat begon, ruim zeven jaar geleden, vanuit een slaapkamer in zijn toenmalige woonhuis aan de Grindweg. “Ik had in die tijd nog niks, geen opdracht, geen auto, niets. Ik had een pc meegekregen van een oude werkgever en deed al mijn afspraken met de fiets. Met slecht weer fietste ik zo snel als ik kon naar mijn ouderlijk huis om mijn moeders auto te lenen.”

Na ruim tien jaar werkervaring opdoen bij drie totaal verschillende makelaarskantoren, kon hij in 2010 eindelijk zijn lang gekoesterde wens in vervulling brengen: een eigen makelaarskantoor. Of dat nou het juiste moment was, zo midden in de crisis? “Het was inderdaad volop crisis in 2010. Achteraf ben ik ervan overtuigd dat ik geen beter moment had kunnen kiezen. Mensen in mijn omgeving bleken ook zeer gemotiveerd om reclame voor me te maken, juist omdat ik deze stap in crisistijd durfde te zetten. Dan ervaar je de kracht van een goed netwerk. Aangezien ik alleen werkte en weinig overheadkosten had, kon ik me volledig richten op groei. Kleiner worden, kon niet! Om zichtbaarheid te genereren in de wijk, maakte ik ludieke reclameborden die ik, als eerste in Rotterdam, op rotondes liet neerzetten.”

Originaliteit

Maar een dappere stap zetten alleen is niet voldoende om een bloeiend bedrijf te creëren. Hoe onderscheidde hij zich in de markt? “In die tijd kwam je vaak huizen tegen die al erg lang te koop stonden, met grote financiële consequenties voor verkopers. Verkopers kregen van hun makelaar vaak alleen te horen dat ze de prijs omlaag moesten doen, waar ik juist keek naar de echte reden waarom een huis niet verkocht werd.”

Hij somt een aantal mogelijke factoren op: “Een verkeerde kleurstelling, slecht onderhoud, een niet-kloppende indeling, slechte fotografie… Ik lichtte die pijnpuntjes uit en gaf de verkoper de opdracht die op te lossen. Dat kost natuurlijk geld, maar dat weegt niet op tegen een prijsverlaging. Sterker, vaak kon de vraagprijs weer omhoog.” Als er geen budget was om de presentatie in huis te verbeteren, liet Van Oosten soms artist impressions maken om te laten zien wat mogelijk was. “Met een offerte van een aannemer erbij om een reëel beeld te schetsen; kopers schatten dergelijke verbouwingskosten vaak onterecht hoog in. Ik heb in die tijd veel kunnen betekenen voor mensen waarbij het water aan de lippen stond en waarvan soms zelfs het huis op het punt stond geveild te worden. Dan creëer je ambassadeurs voor het leven.”

Hoewel de crisis voorbij is, is Joris’ originaliteit dat niet. Zo werd recentelijk een fotograaf met een drone ingehuurd om foto’s vanuit de lucht te maken, om de schitterende locatie van een villa – pal aan het water – in beeld te brengen en de presentatie naar een nog hoger niveau te tillen. De vele oranje ‘te koop’- en ‘verkocht’-bordjes in de Rotterdamse voortuinen zijn het bewijs van de succesvolle aanpak en tonen de sprongen die het bedrijf sinds de oprichting gemaakt heeft. En Joris werkt allang niet meer alleen. “Mijn collega’s op kantoor spelen een hele belangrijke rol. We zijn echt perfect op elkaar ingespeeld.”

Geen eenheidsworst

“Zal ik vragen of we even binnen mogen kijken?” We hebben net geluncht bij Lof der Zoetheid en staan aan de Coolhaven voor een pand waar de bouw in volle gang is. Het voormalige bedrijfspand is gerenoveerd en passend gemaakt voor meerdere loftappartementen met grote terrassen. Joris is nauw betrokken geweest bij dit transformatieproject en heeft de lofts mogen verkopen. Kopers van nu willen de gelegenheid hun woning zelf in te delen, stelde hij vanmorgen op kantoor al, en hier kan hij laten zien wat hij bedoelde.

Door stofnesten lopen we naar boven. Op de tweede verdieping ontmoeten we Leon en Renée uit Capelle, wiens kinderen net uitgevlogen zijn. Het echtpaar geeft ons graag een inkijkje in hun nieuwe stadse stulpje, waar eerder deze week een wand verplaatst is en vandaag de leidingen omgelegd worden voor een badkamer. Op de vraag wat ze zelf hebben mogen bepalen in de indeling, antwoordt Leon stellig: “Alles.” Nu we er toch zijn, krijgen we ook een kijkje bij hun buren. En inderdaad: exact hetzelfde oppervlak, maar een totaal andere woning.

Niet elk bouwproject biedt kopers zóveel keuzevrijheid ten aanzien van de woningindeling, zegt Joris. “Maar bouw is allang geen eenheidsworst meer. Jaren ‘80-wijken met allemaal dezelfde repeterende huizen en straten worden niet meer gebouwd. Kijk maar eens rond; in een nieuwe wijk zie je rijtjes, 2-onder-1-kap, vrijstaand en appartementencomplexen in een gezonde mix door elkaar, vaak met verspringende gevelrooilijnen om zo een speelser en vriendelijker beeld te creëren.” Dat geldt ook voor woontorens, vervolgt hij: “Daarin vind je een luxe penthouse, maar ook twee, drie, vier en vijf kamerappartementen. Zo’n gouden kraaiennest boven appartementen voor heel lage inkomens, zoals je vroeger vaak zag, werkt niet meer.”

Diversiteit lijkt het sleutelwoord; diverse woningen in diverse prijsklassen dicht bij elkaar, waar wonen, werken en recreëren natuurlijkerwijs met elkaar verbonden zijn. “En uitgaande van de wens van de consument”, vult Joris aan. “Dat is meegenomen uit de laatste crisis. Kopers worden vanaf moment één betrokken bij de bouw, niet pas als het huis verkoopklaar is.”

Leon en Renée zijn niet de enige die vanuit de rand naar de stad terugtrekken. Steeds meer stellen en gezinnen keren terug en de gemeente speelt hier op in door meer gezinswoningen te bouwen, en mooie stadse herenhuizen te hérbouwen. Joris: “Gelijktijdig komen er steeds meer alleenstaande huishoudens: mensen blijven langer op zichzelf wonen, kiezen ervoor om te ‘latten’ of zoeken iets voor zichzelf na een scheiding. Zij willen echter wel in een bruisende omgeving wonen. Juist de kleinere maar mooie appartementen in het centrum voorzien in die behoefte.”

Mensenwerk

Dat Joris makelaar wilde worden wist hij al vroeg. “Waar vriendjes brandweerman wilde worden, wilde ik huizen verkopen. Geen idee waar dat vandaan komt, maar ik heb dat altijd machtig interessant gevonden.” Mensenwerk, antwoordt hij op de vraag wat zijn werk zo leuk maakt. “Er gaat altijd iets vooraf aan de wens om te kopen of verkopen. Dat kan een kinderwens zijn of de wens om samen te gaan wonen, maar ook ziekte, scheiding of overlijden. Je komt letterlijk bij mensen over de vloer en wordt deelgenoot van dit verhaal en van hun behoeften. Een tijdje terug ging ik met een klant op zoek naar een passende woning waar zij met de juiste aanpassingen hun zieke kindje konden verzorgen. Ik vind het fijn om dan te kunnen helpen.”

Het idee dat Van Oosten Makelaardij zich alleen op een hoog segment richt, veegde Joris op kantoor al van tafel. “Welnee. Als ik vanaf nu alleen maar villa’s of enkel appartementen moet verkopen, dan ga ik me stierlijk vervelen. Juist die afwisseling, zowel van huizen als van de opdrachtgevers, maakt het werk interessant. We richten ons op de noordrand van Rotterdam, daar is veel diversiteit. Natuurlijk ben ik ontzettend blij en trots als we weer een prachtige villa in verkoop krijgen, maar ik kan ook écht blij worden als ik in een appartementje kom waar de bewoners iets waanzinnigs van hebben gemaakt binnen de mogelijkheden die zij hebben.”

Vergeten stukjes

De stad kent Joris op zijn duimpje, blijkt als we weer in zijn elektrische auto stappen. Voordat hij naar de middelbare school ging, kwam hij met zijn ouders vanuit Zeeland in Hillegersberg te wonen. Toen hij eenmaal uitvloog, belandde hij op verschillende plekken: op kamers in Blijdorp, in het centrum, toen een appartement in Kralingen… Als we over de Maasboulevard rijden wijst hij het appartement aan van waaruit hij over de Maas keek. “Dit is echt een ondergewaardeerd stukje stad. Vanaf hier heb je een grandioos 180 graden uitzicht over de Maas, met relatief weinig hoogbouw. Precies vanuit de buitenbocht van de Maas zie je de skyline. Mooier krijg je het niet.”

Die voorkennis over de locaties waar het makelaarskantoor woningen aankoopt en verkoopt, komt goed van pas. Als geen ander kan Van Oosten vertellen over de historie en de sfeer in de wijken. “Doordat de makelaars op ons kantoor allemaal binnen het werkgebied wonen, kennen we de kleinste details van de wijken en blijven we van alle ontwikkelingen goed op de hoogte.”

Nog een brug!

Tevreden kijkt de makelaar naar de ontwikkelingen in Rotterdam. “Vroeger waren er wijken waar je, vooral ’s avonds, liever niet kwam. Dat wordt steeds minder. Kijk naar Katendrecht en Zwaanshals, daar investeert de gemeente beetje bij beetje in renovatie en mooie, nieuwe ondernemingen. Bouwplannen liggen op stapel. Zo moet je dat ook doen, stapje voor stapje.” Op het Noordereiland liggen nog volop ontwikkelkansen, denkt hij. “Dat is nu nog erg afgesloten. En bij de Wilhelminapier zou nog een brug moeten komen, als je ziet welke bouwprojecten er gaande zijn en nog gaan komen; de verkeersbewegingen zullen extreem worden, verwacht ik.”

Sinds kort is Van Oosten zelf ook weer verhuisd; van de ene woning in Hillegersberg naar de andere. Zijn oude huis werd zo snel verkocht, binnen vijf dagen, dat hij met zijn gezin nog een jaar in een huurwoning heeft gezeten. Maar nu zijn ze dan toch verhuisd. Op zijn telefoon laat hij trots de foto’s zien: “Ja, dit is wel mijn droomhuis. In dit huis groeien mijn kinderen op, en hier worden mijn vrouw en ik samen oud.”

De uitlaatklep van John Buijsman

Rotterdam is dan misschien niet the place to be voor een acteur, inspiratie vindt John Buijsman (64) hier op elke straathoek. En verhuizen? Geen haar op zijn hoofd die er ooit aan dacht! Een gesprek over opgroeien in een artiestenfamilie, Rotterdam als theaterstad, het podium als uitlaatklep en natuurlijk: De Marathon.

Beeld: Petra van der Veer

Met stijve vingers van de kou bellen we aan bij een van de vooroorlogse woningen aan de Beukelsdijk. De deur zwaait open. “Moggûh! Kom er gauw in”, klinkt het hartelijk en met onvervalst Rotterdams accent. We volgen John naar de eetkamer, worden daarbij op de voet gevolgd door Kees, de vriendelijke koningspoedel, en logeerhondje Billy, een Franse bulldog (“die kleine is van mijn zoon”). Terwijl John in de keuken twee cappuccino’s maakt, komt zijn vrouw Janny even een handje schudden en verdwijnt dan weer naar het kantoor boven. Janny blijkt het zakelijk en organisatorisch brein achter de Rotterdamse theaterman. Mail? Doet Janny. De afspraak voor Gers!? Hebben we met Janny gemaakt.

Over die afspraak heeft John nog wel wat te zeggen. Hij zet de koffie op tafel, buigt zich naar voren tot met zijn mond vlakbij de recorder waarmee we het gesprek opnemen: “Ik snap bij god niet waarom je mij nu pas komt interviewen, met je Gers!” Zo, dat staat genoteerd. We kunnen beginnen.

John moet nog even wakker worden, bekent hij. Het werd vannacht drie uur. Gelukkig heeft hij maar weinig slaap nodig. Hij draait een shaggie. Steekt ‘m aan. Gisteravond speelde hij voor de achtste keer de Rattenvanger van Hamelen in Schouwburg Kunstmin in Dordrecht. Vanmiddag en vanavond staat hij er weer en morgen voor het laatst. “Ontzettend leuk om te doen! Gisteravond heb ik zo lekker gespeeld, daar krijg ik een enorme adrenalineboost van – vandaar het laat naar bed gaan.” Het is een druk seizoen voor John en zo ziet hij het graag: “Als er niks is, komt er ook niks uit. Nu barst ik van de inspiratie en ideeën.”

John wordt geboren in de Josephstraat, als telg van de Rotterdamse artiestenfamilie Buijsman. Zijn vader, Luut Buijsman, vormde samen met onder anderen diens broer Bill de Kilima Hawaiians, een Nederlandse muziekformatie die in de vorige eeuw wereldwijd bekendheid verwierf met Hawaï- muziek. “In de moeilijke jaren rond de oorlog, wilde iedereen even naar Hawaï ontsnappen”, verklaart John de populariteit van het genre destijds. Zelf verlaat hij op jonge leeftijd school. Hij begint zijn theatercarrière als technicus bij jeugdtheatergroep Wiedus, waar hij decors ontwerpt en later ook gaat acteren. “Ik denk bijna nooit aan vroeger”, zegt John als we naar zijn jeugdjaren vragen. Nuchter als altijd. “Joh, ik ben gewoon goed opgegroeid.”

Met je voorstelling Hula Blues, over de Kilima Hawaiians, dook je je eigen familiegeschiedenis in. Je zong de liedjes, vertelde het verhaal…
“Ik was al vaker gevraagd een voorstelling te maken over oom Bill en tante Mary, maar ik had weinig zin om in mijn eigen familie te peuren. Mezelf spelen vind ik al helemaal niks. Maar ik werd gebeld door twee meiden. Die waren platen aan het draaien in de Aloha bar – of ik effe langs wilde komen. In de kelder van Tropicana stuitte ik op een enorme scheepskist van de Holland-Amerika Lijn vol spullen van de Kilima Hawaiians; kostuums, platen, veertig 8mm films, ansichtkaarten die tante Mary naar haar moeder schreef als ze op tournee waren. Een neef van Mary was ooit eigenaar van Tropicana en had haar hele huisraad daar opgeslagen toen ze naar het bejaardenhuis ging. Hij was vergeten dat het daar lag – het stond er al twintig jaar. Toen kon ik er niet meer omheen.”

Na een tournee door het land, speelde John in december vorig jaar de laatste voorstelling. “Ik verwachtte hetzelfde publiek te krijgen als normaal – zo tussen de dertig en vijftig jaar – maar dit bleek een grote looprekkenparade te zijn.” Hij lacht zijn aanstekelijke bulderlach – het zal niet de laatste keer zijn tijdens het gesprek. “Mensen van negentig, ze zaten er allemaal doorheen te ouwehoeren, moesten allemaal pissen. De eerste twee voorstellingen moest ik daaraan wennen, de derde keer dacht ik: geweldig! Iedereen zong mee, ze werden weer jong. We hadden ook geen kleedkamer. Stond ik in mijn blote kont, kwamen er ineens vier bejaarden voor een foto. Te gek! Ik heb die mensen er een enorm plezier mee gedaan. Zouden de oude Buijsmannen van een wolkje meegekeken hebben, denk ik wel dat ze het leuk gevonden hadden. Ze kwamen er ook redelijk goed vanaf – haha!”

‘Stond ik in mijn blote kont, kwamen er ineens vier bejaarden voor een foto’

Wat betekende het voor jou?
“Ik heb het met groot plezier gedaan. Ik had vroeger niets met de muziek, maar ben het mooier en mooier gaan vinden. Tussen al die films kwam ik op een gegeven moment trouwens een film met het trouwfeest van mijn opa en oma tegen. De hele familie – allemaal dood inmiddels – kwam voorbij in een polonaise. Ook mijn vader en moeder. Dat was een behoorlijk ontroerend beeld. Zonder geluid, daarmee nog mooier.”

Schermafbeelding 2017-04-03 om 14.40.48

Je komt uit een echte artiestenfamilie. Wat kreeg je mee?
“Als er werk is, neem je het aan: dat was thuis het motto. Ik zeg vaak ja. Ik weet ook niet zo goed wat niet bij me past – dat is denk ik typisch de familie-invloed. Mijn vader zei altijd: ‘Als je jazz wilt spelen in Nederland, zal je er af en toe een bruiloft bij moeten pakken.’ Hij zat soms een half jaar in attractiepark Tivoli in Kopenhagen. Daar waar het te verdienen is, moet je het halen. Bij ons thuis ging het alleen maar over de vraag: ‘Heb jij nog werk?’”

Overleven…
“…want je kunt nog zo briljant zijn, als je er niets aan verdient kun je beter in een coverband zitten om je briljante werk te kunnen financieren. Daar heb ik geen problemen mee. Ik vind veel dingen ook leuk – als het moet presenteer ik ook nog wel een feest of bedrijfsavond.”
Naast diverse rollen in films en series, werd John bij het grote publiek bekend als Dr. Doolittle in ‘Loenatik’, als Cor in ‘Raymann is laat’ en natuurlijk als Freek uit de Freek en Willem-commercials voor Gamma, samen met Martin van Waardenberg. “Gamma was leuk én ideaal! Kon ik daarna weer drie maanden werken zonder dat ik geld hoefde te verdienen.”

Daarmee levert John dezelfde strijd als zijn vader destijds. “Op dit moment zitten we middenin een productie. Janny is nu met de begroting bezig. Het zal niet de eerste keer zijn dat ze de trap af komt en zegt: ‘Als jij en ik niet betaald worden, kunnen we deze voorstelling maken.’”
De Rotterdamse politiek kan wat dat betreft zijn rug op. Onlangs sprak John voor de Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur, naar aanleiding van zijn afgewezen subsidieaanvraag; de veertigduizend steunbetuigingen op facebook deden hem goed en toonden aan dat hij niet de enige is die zich de situatie aantrekt. “Onze aanvraag werd afgewezen op basis van wat kleine punten – die hebben we rechtgetrokken, maar het mocht alsnog niet baten. Ik heb geen idee wat je moet doen om het wel te krijgen, wat je moet doen om in eigen stad iets voor elkaar te krijgen – daar ging mijn betoog over. Het lijkt wel of ze hier liever investeren in een groep waarmee ze in Berlijn kunnen pronken, dan in iets moois voor eigen stad. Maar het is moeilijk om daarover te praten zonder anderen af te zeiken die het wel krijgen.”

Ach, zolang hij zijn voorstellingen maar kan maken, zie je hem denken. “En daar moet je een hoop poen voor in huis hebben. De minst betaalde producties zijn soms de mooiste. Mijn eigen voorstellingen – zeventien op de teller inmiddels – leveren mij niet veel op. Dat maakt me niet meer uit, omdat ik er behoorlijk gelukkig van word.”

Wat maakt het zo fijn?
“Uit niets iets maken! Ik begin met een idee, dan ga ik eens nadenken wat ik wil. Dan benader ik een schrijver, daarna een regisseur… Ik speel bijna altijd alleen. Dat is soms lastig, maar ik vind het ook heerlijk dat het op dat moment moet gebeuren. Daarom verkies ik theater boven film; je gaat in een keer door, de boog moet gemaakt zijn gedurende de voorstelling.” John lacht: “Weet je, soms vind ik mezelf heel erg goed, soms vind ik er geen hol aan.” Hij neemt de laatste slok van zijn kof e en vervolgt: “Ik vind het heerlijk als je iemand met tranen van ontroering ziet, naast iemand die op z’n dijen slaat van het lachen. Mooi aan theater is dat je op verschillende manieren binnenkomt bij mensen; iedereen hoort en ziet iets anders.”

‘Janny zei: ‘John, we kunnen een hoop doen, maar dat nooit’

Veel Nederlandse acteurs wonen in Amsterdam, waar ze blijven hangen na de toneelschool of naartoe verhuizen voor betere carrièrekansen. “In de Amsterdamse Schouwburg kom je elkaar vaak tegen. Hier in Rotterdam wonen nog een stuk of tien acteurs – toevallig wonen Loes (Luca), Jack (Wouterse) en Martin (van Waardenberg) om de hoek. Reuze-gezellig, maar voor je carrière kun je beter in Amsterdam wonen.”

Jij hebt die keus niet gemaakt…
“Ik ben een Rotterdammer. Janny zei ook: ‘John, we kunnen een hoop doen, maar dat nooit.’ En ik heb niks tegen Amsterdam – die rivaliteit vind ik van die folklore – maar ik vind het dus wel jammer dat je in eigen stad zo weinig gedaan krijgt. Ik zat laatst op een verjaardag met allemaal Rotterdamse artiesten. Stuk voor stuk allejezus goed, stuk voor
stuk een lege agenda. Je hebt mazzel nodig, of je moet jezelf heel goed kunnen verkopen. Zonde, want qua theater is hier weinig. De Fenixloodsen bieden een goede kans, als je het mij vraagt. Ik hoop dat ze die andere Fenix niet afbreken, want er zijn maar weinig goede locaties. Als er poen aan te verdienen valt, is het weg. Dan komen er ineens appartementen. Dan maak je kapot wat er leuk aan is.”

Flikken Rotterdam zat vol met Amsterdamse acteurs, terwijl Rotterdamse acteurs niet gevraagd werden voor de grote rollen.
“Klopt.” (John haalt zijn schouders op)

Daar maak jij je niet druk om?
“Waarom zou ik? Nee hoor, ik voel me ook geen ambassadeur van de stad naar buiten toe. Omdat ik hier woon? Vervelend vind ik wel dat ze vaak willen dat je Rotterdamse rollen aandikt; ‘ja toch, niet dan?!, gozert, overal die t achter. Dat weiger ik. Mijn stukken hebben vaak een Rotterdamse houding, maar dat komt omdat ik hier mijn inspiratie vandaan haal. En ik vind het jn om Rotterdammers binnen te krijgen.”

Waar haal jij inspiratie vandaan?
“Hier op straat! Dan ga ik lekker zitten, kijken naar oude mannen die hun witte onderbroek uit de bilnaad staan te halen.” John staat op en geeft een demonstratie. Hond Kees kijkt geïnteresseerd toe. “Over het stukje van het Westerpaviljoen naar de Oude Binnenweg kan ik vijf uur doen. Dan sta ik overal te lullen. Inspiratie komt ook vaak ’s avonds, na de laatste voorstelling, alsof-ie al ergens lag te wachten. Ik speel vaak mensen die op de een of andere manier in de goot belanden. Maar ik heb ook een periode beroemdheden gespeeld; Chet Baker, Roland Kirk… Dan lees ik alles wat los en vast zit over het onderwerp. Laatst deed ik een voorstelling over boksen, dan dus alles over boksen.”

Straks speel je de hoofdrol in de musical De Marathon. Moest je nog nadenken voordat je ja zei?
“Ik had ook al een klein rolletje in de film. Ik speelde Joop, de man van Loes (Luca). Zo’n vervelende kerel, vol slechte grappen op het verkeerde moment – we hebben zó gelachen tijdens de opnames! Maar toen ik werd gevraagd voor een auditie voor de musical, moest ik lang nadenken.”

Waarom?
“Omdat die film nogal goed is! Theater is een heel ander ding – dat weet ik, maar toch. Ik ben gek op Engels sociaal drama. Dat is er eigenlijk niet in Nederland; het gaat altijd over die zeven straatjes in Amsterdam, of over een familie van advocaten die failliet dreigt te gaan. Nooit over drie-hoog-achter. Maar juist die drama’s zijn interessant en De Marathon is zo’n drama – het gaat echt over de gewone Jan Boerenlul. Na een heel prettig gesprek met Job (Gosschalk, de regisseur) besloot ik het te doen. Het was de eerste keer dat ik applaus kreeg tijdens de auditie – daardoor ben ik er ook een beetje ingestonken (lacht). Maar joh, het zou toch godverdomme ook weleens tijd worden dat ik met een grote voorstelling in dat Nieuwe Luxor sta.”

“Muziek. Muziek is mijn allergrootste inspiratiebron”, herinnert John zich ineens een eerdere vraag. Hij pakt twee cd’s uit de kast – “kijk maar of je het wat vindt” – en geeft ze aan ons: Kamasi Washington en Blake Mills. “Ik ga altijd vroeg de deur uit, weet overal de platenzaken te vinden. Ik reis ook meestal alleen, want het zijn bijna allemaal Amsterdammers waarmee ik speel. Met eigen voorstellingen reizen we vaak met z’n vieren, maar alleen bevalt me ook goed. Ik ben heel graag op mezelf.”

Schermafbeelding 2017-04-03 om 14.39.25Ben je een loner?
“Zeker. Ik zit ook graag thuis. Mijn vrouw, zoon en schoondochter zijn ook op zichzelf dus het is hier lekker rustig. (lacht) Ik ben een introvert persoon, maar op het podium gooi ik álles eruit. Je speelt hoe dan ook altijd jezelf, wiens verhaal het ook is. Je speelt je eigen ruzies, je eigen verliefdheid, je eigen verdriet… Mensen verschillen niet zo van elkaar; we hebben allemaal dezelfde emoties en felheid in ons zitten, uiten het alleen op andere manieren. Theater is mijn uitlaatklep.”
De fijnste voorstellingen zijn dan ook die waarbij je niet meer weet wat je doet, aldus John. “Als de controle eraf is, als-ie als het ware ‘zichzelf doet’. Dat had ik bij Chet Baker; die was na tien jaar niet spelen nog heftiger geworden. Ik lag te schreeuwen en over het toneel heen te rollen – mijn lichaam kwam er als het ware achteraan. Dat gaat niet bij alle voorstellingen, sommige moeten gecontroleerder, Maar áls het lukt… O heerlijk.”

Of de theaterman nog dromen heeft? “Schei uit zeg, ik ben 64. Nee hoor, het gaat zoals het gaat. Een mooie volgende voorstelling, dat wil ik. En straks in het Nieuwe Luxor staan met mensen met wie ik nooit gewerkt heb, voor het eerst een musical doen – dat is gers. En ach, ik ben al zo vaak doodgegaan in mijn rol. Deze keer kan er ook nog wel bij.”

John stapt gelijk met ons naar buiten, op weg naar de Dordtse Schouwburg. Bomvol energie zit-ie, en tjokvol inspiratie voor toekomstige projecten. Maar voor alle drukte weer begint, zal hij eerst met de familie genieten van een welverdiende vakantie in New York!

Havenwerker van het jaar!

Ed van den Hoek (54) is trots. Trots op de Rotterdamse haven, maar ook een beetje op zichzelf. Hij werd benoemd tot Havenwerker van het Jaar 2016, een titel die wordt uitgereikt aan een havenwerker die uitblinkt in veilig en innovatief werken én in collegialiteit. “Ik zeg altijd, de Havenman van het Jaar is een verkiezing voor bobo’s, deze titel is echt voor de werkers met opgestroopte mouwen.”

Tekst: Karin Koolen
Geschreven in opdracht van: Onze Haven

We ontmoeten Ed bij café Van Zanten aan de Meent. Hij neemt net de eerste slok van zijn cappuccino als we binnenkomen. “Ik was al in de buurt”, zegt hij. “Ik had een foto laten afdrukken – die heb ik net opgehaald. Een zussenportret.” Ja, de Havenwerker van het Jaar is ook een gepassioneerd fotograaf. Maar daarover later maar.

Al 34 jaar werkt Ed bij Matrans Marine Services, een sjorbedrijf in de haven dat scheepsladingen vastzet en losmaakt. Na zelf vele jaren sjorren is hij er nu instructeur en veiligheidsinspecteur: “Onze jongens gaan pas aan boord als de veiligheidsinspectie uitwijst dat het veilig is. We checken het schip van onder tot boven. Zijn zaken niet op orde, dan geven we de rederij instructies mee.”

Ed leidt ook nieuwe sjorders op én denkt mee over lesprogramma’s op het Scheepvaart en Transport College. Een prestigieuze titel was hem niet vreemd. “Ik ben al een keer Instructeur van het Jaar geweest. Trots? Tuurlijk, zo’n titel krijg je niet zomaar.” Wel voelde hij zich bezwaard om een tweede nominatie. “Iemand anders moet ook een kans krijgen, vind ik. Maar mijn directeur zei: ‘Ed, je werkt hier al zo lang, je bent goed voor de zaak, dus niet zeuren.’” Ed won glansrijk met vierenvijftig procent van de stemmen. “Iedereen moest op het podium vertellen wat je doet en wat je belangrijk vindt.”

WAT VIND JIJ HET BELANGRIJKST?

“Veiligheid! Er gebeuren nog steeds teveel ongelukken in de haven. Ik zeg altijd: als je nou allemaal gewoon veilig werkt, kan iedereen terug naar vrouw en kind. Ik heb eens een dodelijk ongeval van dichtbij meegemaakt. Afschuwelijk. Het zorgde voor een enorme bewustwording bij mij. Ik ben sindsdien ook actief bij FNV Haven.”

Voor presentaties over veilig sjorwerk vloog Ed naar Australië. “Australië is vijfentwintig jaar terug in de tijd. Vergis je niet: Rotterdam loopt echt voorop qua veiligheids- maatregelen en techniek. Die Australische jongens stonden met open mond te luisteren. Ze zijn daar ook wel op veiligheid gefocust, maar op de verkeerde dingen.”

WAT VERTEL JE DAN?

“Het grootste gevaar is valgevaar. Diepe ruimen, afzettingen die niet kloppen, te weinig verlichting of het niet dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen – allemaal zaken waar je op moet letten. Ik vertelde er trouwens ook dat wij gewoon in de regen werken. Op z’n Rotterdams: met je hol in de sneeuw. Zeiden ze: ‘Zeg dat maar niet tegen onze baas, want wij hoeven dat niet.’” (lacht)

‘Er is vooral vraag naar hoogopgeleiden. Havenwerkers zijn steeds minder nodig.’

HOE BEN JE IN DIT WERK GEROLD?

“Ik wilde de zee op. De vrijheid, het grote avontuur. Dat trok me. Ik deed eerst de opleiding tot scheepskok. Uiteindelijk werd ik derde stuurman: ‘s nachts wachtlopen, navigatieboeken bijhouden, vrachten uitrekenen – toen nog handmatig. Ik ben de hele wereld over geweest, van Zuid-Amerika tot Azië.”

Dat avontuurlijke is minder geworden, denkt Ed. “Begin jaren tachtig lag je minstens drie dagen op een plek. Of twee weken in Venezuela. Tranquilo, zeiden ze daar. Jij was klaar wanneer zij klaar waren. Nu ben je overal binnen twaalf uur weg.”

WAAROM BEN JE GESTOPT MET VAREN?

“Ik kreeg verkering. Ik wilde niet meer zes maanden van huis zijn – we wilden ook kinderen. Via een oom kreeg ik een baan als sjorder bij Matrans.” Zijn eerste nachtdienst in 1984 herinnert hij zich nog goed. “Er was geen inspectie, geen instructie, niks. ‘Kijk maar hoe je ’t doet’, zeiden ze. Gelukkig had ik aan boord al de nodige ervaring opgedaan. Zoiets is nu ondenkbaar. Als je een kruiwagentje had, zat je ook zo in de haven. Nu moet je een opleiding op niveau 2 hebben, certificaten gehaald, stages gelopen… Goede zaak, vind ik.”

Een andere verandering is de automatisering. “Ik heb nog gewerkt met ponskaartjes met gaatjes. Nu kunnen ze een containerkraan bedienen vanachter een bureau.” Mooi, die vooruitgang, stelt Ed, maar er is een keerzijde. “Veel mensen stonden ineens op straat. Iemand zei eens tegen me dat de Tweede Maasvlakte voor enorme werkgelegenheid zou zorgen, maar er is vooral vraag naar hoogopgeleiden. Havenwerkers zijn steeds minder nodig.”

GELDT DAT OOK IN EEN SJORBEDRIJF?

“Minder. Een sjorbedrijf zal altijd mensenhanden nodig hebben.” Het werk bestaat overigens niet alleen uit het vastzetten van de containers, benadrukt Ed. “Als de lading ín de containers kan schuiven, kapseist het schip. Deze week hadden we trouwens weer grote scheepsschroeven, zestig ton per stuk.”

WAT IS DE MEEST BIJZONDERE LADING GEWEEST?

“We hadden eens een treinwagon van Auswitch, die ging naar het holocaustmuseum in Florida. ‘Hier moet je nou respect voor hebben’, zei ik tegen mijn leerlingen. ‘Besef effe wat je vastzet.’ Ik ben er zelf nog even in gaan staan. Dat je dat als havenwerkertje meemaakt – bijzonder! Tijdens een vakantie op Cuba zag ik trouwens een Nederlandse
bus staan. ‘Kijk’, zeg ik tegen mijn vrouw, ‘die kan ik nog weleens vastgezet hebben.’”

Hoewel Ed heilig gelooft in alle veiligheidsmaatregelen, geeft hij toe dat de sfeer in de haven ook wel veranderd is. “De geintjes die wij vroeger maakten kunnen niet meer. Tijdens een nachtdienst kroop een van ons de kombuis in en jatte een stuk kip uit de ijskast. Hij kroop naar buiten met dat stuk tussen zijn tanden, stond daar ineens een grote Noor. Hij kwam ervan af met klap op zijn kanis, maar nu zou je hangen. Vroeger dronken we ook weleens een biertje aan boord. Zaten we met zes sjorders en de bemanning op een Engels schip aan de bar. Maar joh, ik vind het nog steeds vreselijk leuk werk en het is oergezellig met collega’s.”

VOORUIT, NU EVEN OVER DE FOTOGRAFIE…

“Dat is al zolang een hobby van me. Op een gegeven moment ging ik op verzoek bruidsfotografie doen en van het één kwam het ander. Ik fotografeer ook veel in havens. Mensen zien boten, maar ik pak de matroos of stuurman die iets beet heeft of net effe vreemd staat te kijken. En ik laat graag de grootte van een schip verbaal zien. En alles bewerkt met veel contrast; dat zorgt voor expressieve, krachtige foto’s.”

Ja, de haven verandert. Maar als je negatief denkt, kom je er niet, stelt Ed. “Wat je uitzendt, krijg je terug.” En positieve dingen zijn er nog genoeg. “Ze willen nu de terminals tussen de twee Maasvlaktes automatiseren. Maar we zijn ook zover dat we containers met vrachtwagens laten rijden in plaats van met automatische wagens. Kijk, en dat is weer goed voor de werkgelegenheid. De haven blijft groeien; vroeger vonden we tweeduizend containers op een schip enorm, nu zijn het er soms achttienduizend. Die Rotterdamse haven blijft fascineren!”

We nemen afscheid van de goedlachse en immer positieve Ed. Met een grote, stevige handdruk, want je bent een havenwerker of je bent het niet. Morgen weer de handen uit de mouwen, nu eerst die foto bij de zussen afleveren.

Van thee naar LNG

Vorig jaar vierde Vopak het 400-jarig jubileum. In de dagen van weleer sjouwden de vemen thee en specerijen van de VOC-schepen naar de loodsen; nu houdt de multinational zich bezig met de op- en overslag van duurzame brandstoffen, drones en… yoga! Jan Bert Schutrops, divisie-president Vopak Nederland: “Je kunt als bedrijf alleen zolang bestaan als je jezelf continu opnieuw uitvindt in de bewegende markt.” 

Tekst: Karin Koolen
Geschreven in opdracht van: Onze Haven

“Veel van wat je hier ziet, lag in een eerdere vorm bij ons opgeslagen”, zegt Jan Bert. Hij tikt tegen het plastic van zijn laptop om aan te geven wat hij bedoelt. “En dit hier.” Hij houdt het zoutvaatje omhoog. Zijn punt is duidelijk; bij de grote opslagtanks in de Rotterdamse haven denken mensen vooral aan brandstof voor auto’s en schepen, maar in de tanks ligt ook de basis van producten die nodig zijn om de lunch te kunnen maken die voor ons op tafel staat. Om de ruimte te verwarmen en te isoleren. Voor de kleding die we dragen, de verf op onze muren, het dashboard in onze auto.

Het is mede dankzij de vooruitgang en deze dagelijkse producten dat het Nederlandse Vopak uitgroeide tot het grootste tankopslagbedrijf ter wereld. In maar liefst 25 landen verhuurt het bedrijf vandaag de dag tanks voor op- en overslag van olie, gas en chemicaliën. Maar het is niet de enige reden van de groei, meent Jan Bert. “We volgen trends en ontwikkelingen op de voet. Door intensieve samenwerking met professionals en partijen over de hele wereld, blijven we altijd op de hoogte.” Jezelf op het juiste moment, op de juiste plaats en voor het juiste product kunnen aanbieden als dienstverlener, dát is de kunst. En die keuze moet in één keer goed zijn. “Je kunt een terminal niet even verplaatsen.”

Sjouwers

Om de oorsprong en het succes van Vopak te kunnen begrijpen, moeten we terug naar de haven van Amsterdam in 1616. Het Blaauwhoedenveem was een samenwerkingsverband van vemen – ‘sjouwers’ – die scheepsladingen (thee, specerijen, stoffen) van de VOC naar de pakhuizen brachten. Begin negentiende eeuw ging het Blaauwhoedenveem zich ook bezighouden met opslag. Dit leidde in 1917 tot een fusie met Vriesseveem, waarmee het bedrijf Blaauwhoed ontstond. Weer vijftig jaar later fuseerde Blaauwhoed met Pakhuismeesteren. Pakhuismeesteren, in 1818 opgericht als specialist in opslag van thee, had in de tweede helft van de negentiende eeuw volop geprofiteerd van de groei van de haven en de toenemende vraag naar olie.

ER IS MAAR WEINIG
ZO DYNAMISCH EN VERANDERLIJK ALS DE MARKT EN DE HAVEN, WEET VOPAK ALS GEEN ANDER

De vloeibare opslag groeide uit tot een van de kernactiviteiten van het bedrijf, en ook opvolger Pakhoed specialiseerde zich hierin. Het internationaal opererende concern ontplooide uiteenlopende transport- en haven- activiteiten, maar hield altijd een focus op tankopslag, waarin het zich ontwikkelde tot wereldmarktleider.

Een belangrijke concurrent was Van Ommeren. Omdat de twee in Rotterdam gevestigde bedrijven regelmatig in elkaars vaarwater terechtkwamen, groeide het idee om de krachten te bundelen. In 1999 werd de fusie beklonken. Vopak was geboren!

Duurzaam

Er is maar weinig zo dynamisch en veranderlijk als de markt en de haven, weet Vopak als geen ander. Rotterdam is van oudsher een oliehaven, maar de uitstoot van stoffen die milieu en gezondheid schade toebrengen, moet verder beperkt worden. Duurzaamheid is het streven. En gaat het over duurzaamheid in de scheepvaart, dan gaat het over LNG, een van aardgas afgeleide vloeibare – en schonere! – brandstof als alternatief voor bijvoorbeeld stookolie.
Het beschikbaar maken van LNG als scheepsbrandstof, behoort tot een van de laatste grote investeringen van Vopak in Rotterdam. Alweer vijf jaar geleden investeerden Gasunie en Vopak in een grote LNG-importterminal, Gate terminal, voornamelijk om grootschalige import van gas in Noordwest-Europa mogelijk te maken. Rolf Brouwer, directeur van Gate terminal, legt uit: “Hierdoor kan Noordwest-Europa gebruik maken van gas vanuit de hele wereld en zijn we als samenleving minder afhankelijk van eigen gasvelden of bijvoorbeeld van de gaspijplijn met Rusland.” Om ook kleinschalige distributie mogelijk te maken, investeerden de Rotterdamse haven, Gasunie en Vopak in 2016 in een nieuwe haven én een derde steiger bij Gate terminal met speciale infrastructuur voor kleinere schepen. Passend binnen de visie van de Rotterdamse haven om LNG te promoten als scheepsbrandstof.

Toch zijn er momenteel weinig schepen die op LNG varen. Mede door de lage olieprijs van een tijdje terug stapten er tot nu toe minder schepen over dan gehoopt. “Begrijpelijk, het gaat om grote investeringen voor scheepseigenaren”, stelt Rolf. Desondanks werd besloten vast te investeren in de infrastructuur en zo een eerste stap te zetten in Rotterdam. De signalen uit de markt zijn positief, aldus de directeur. “Neem het cruiseschip Aida die momenteel wekelijks in hartje Rotterdam ligt. Als brandstof aan wal gebruikt het LNG, dat wordt geleverd via onze terminal.”

Hoofdpijndossiers

Tot zover de opslag, want er is ook nog de techniek. Hoe is het op dat vlak gesteld met innovatie? In het Vopak Innovation Lab houdt een team deskundigen zich fulltime bezig met één vraag: hoe kunnen we de innovatiekracht van Vopak versterken via nieuwe technologieën? We raken aan de praat met innovatiemanager Nataly Katan. “Drones die met precisie een tank van binnen inspecteren, zijn er al. Maar denk ook aan het gebruik van sensoren, of magneten om steigers vast te zetten.” Het Lab werkt veel samen met tech-start-ups en innovatieplatforms.

Nataly: “We hebben onlangs van alle terminalmanagers van onze locaties wereldwijd de ‘hoofdpijndossiers’ verzameld. Waar liggen ze ’s nachts wakker van? Dat hebben we gematcht met technologie.” Een voorbeeld is de steigerinspectie. “Tijdens een inspectie is een steiger afgesloten. Logischerwijs wil de terminalmanager dat zo kort mogelijk laten duren. Toevallig kwamen wij in PortXL een start-up tegen met een varende drone. Die hebben wij gekoppeld aan een bekende van ons, die een geweldige camera én een handige manier van beeldverwerking heeft.” De tijd dat een inspecteur op een vlot onder de steiger kroop, is binnenkort misschien verleden tijd. In de Botlek is de drone met speciale camera al onder de steiger doorgevaren voor een nauwgezette inspectie. Nataly: “Wie weet kan het straks bij al onze terminals!”

‘ELKE OCHTEND, VOOR DE WERKZAAMHEDEN VAN START GAAN, VERZAMELEN 800 MAN ZICH VOOR EEN YOGASESSIE’

Yoga

Met de tijd meegaan; dat hebben ze bij Vopak goed onder de knie. Maar ook op sociaal en cultureel vlak is er veel veranderd. Dienend leiderschap, een open blik en vooral een open hart voor mens en wereld; bij Vopak vertellen ze er graag over. Uiteraard, Vopak is een bedrijf dat winst wil maken. Jan Bert: “Anders besta je na een tijdje niet meer, maar we kijken ook op de lange termijn en willen iets teruggeven aan de mensen die voor ons werken.” Zo was er laatst een campagne om personeel aan het sporten te krijgen. Ter ere van het 400-jarig jubileum was het streven om 400 Vopakkers aan de start van de Rotterdamse marathon te krijgen. “Dat gaf ontzettend veel plezier en energie in de organisatie.”

Vooruit, nog een laatste voorbeeld. “Bij Vopak in Fujairah, in de Verenigde Arabische Emiraten, hebben we onlangs met onze partners nieuwe tanks gebouwd. We hebben hier al jaren een veiligheidsman; hij gelooft heilig in yoga om de juiste (veiligheids)focus te krijgen. Dus wat gebeurt er? Elke ochtend, voor de werkzaamheden van start gaan, verzamelen 800 man zich voor een yogasessie.”