Ossip van Duivenbode: “Ik ga nooit over de top”

Vers Beton interviewt in samenwerking met Rotterdamse Nieuwe jonge beeldbepalende en bijzondere ondernemers in Rotterdam. Wie zijn ze, wat doen ze en waarom kozen ze voor Rotterdam? Vandaag: Architectuurfotograaf Ossip van Duivenbode.

Tekst: Karin Koolen
Beeld: Richard Beukelaar

Het zijn drukke tijden voor Ossip van Duivenbode (34). Hij heeft diverse fotografieprojecten lopen in binnen- en buitenland, speelt deze week (11 december red.) een belangrijke rol bij de opening van het Timmerhuis aan de Meent en als klap op de vuurpijl is hij net verhuisd. Desondanks maakt hij graag tijd vrij voor een interview. We treffen elkaar in De Huiskamer op het Centraal Station.

Gelijk maar een brutale vraag; klopt het dat jij in het nieuwe Timmerhuis woont?

“Ja! De afgelopen 2 ½ jaar heb ik het bouwproces nauwgezet gevolgd en vastgelegd. Het project sprak me meteen aan. Ik ben dan ook een echte binnenstadbewoner – ik woonde hiervoor aan Hofplein. In het Timmerhuis zitten mijn vriendin, zoontje (2) en ik weer middenin de stad, maar nu op 12 hoog met een spectaculair uitzicht. Door de bouwstijl is het meer een apenrots dan een woontoren – elke woning is uniek. Ik heb een hele serie foto’s gemaakt voor de pers. Tijdens de officiële opening houdt ik voor hen open huis – best spannend!

Een groot voordeel is het licht in huis! Als fotograaf ben ik altijd bezig met licht. Als ik wakker word kan ik gelijk inschatten wat voor weer het wordt; waar komen de wolken vandaan? Hoe heiig of hoe helder is het? Ik merk nu al dat dat invloed heeft op de planning van de dag.”

En hoe was het weer vanmorgen?

“Laat ik het zo zeggen; het is een perfecte dag om met jou af te spreken en straks wat werk binnenshuis te doen.”

Jij bent architectuurfotograaf. Hoe is dat zo ontstaan?

“Ik studeerde architectuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. In 2007, het Architectuurjaar in Rotterdam, kreeg ik een stageplek bij AIR. Ik heb toen meegewerkt aan een publicatie over 30 jaar architectuur in Rotterdam en trok de rol van beeldredacteur naar me toe. Daarvoor dook ik regelmatig het archief in op zoek naar foto’s van gebouwen. Omdat ik een deel van die foto’s niet goed genoeg vond, besloot ik ze zelf te maken. Wat bleek? Die waren zo goed dat ze gebruikt konden worden in het uiteindelijke boek! Daarna heb ik nog jaren voor AIR gewerkt in verschillende projecten, maar het werken met beeld sprak me meest aan. Ik kreeg gaandeweg steeds meer fotografieopdrachten. In 2010 schreef ik me in bij de Kamer van Koophandel en sinds 2012 is dit mijn fulltime baan.”

Heb je een fotografieopleiding gevolgd?

“Nee, op een cursus bij de SKVR na. Technisch heb je dit vak snel onder de knie, zeker nu bijna alles digitaal gaat. Ik ben ook blij dat ik geen fotografieopleiding genoten heb. Fotografie is namelijk niet de drijfveer voor mijn foto’s; architectuur is dat wel.

Om goed te worden moet je je vol overgave specialiseren. Als je teveel wilt, of jezelf teveel verbreedt, kom je moeilijk aan opdrachten. Door je te specialiseren creëer je op een gegeven moment een netwerk dat je verder helpt. Een sportfotograaf heeft een heel ander netwerk, spreekt een andere taal, vindt andere dingen leuk. Ik geniet van stedenbouw en stadsarchitectuur!”

Hoe helpt jouw studieachtergrond je in dit werk?

“Tijdens de studie leerde ik architectuur begrijpen, er naar te kijken, en ontwikkelde ik een kritisch vermogen; het goede van het minder goede onderscheiden. Wat is interessant? Waar wil ik mee bezig zijn? Ik gebruik mijn studie dus elke dag!”

Welke rol speelde fotografie in jouw jeugd?

“Geen, eigenlijk. Als kind was ik goed in tekenen. Ik zie fotograferen als een soort verlengstuk daarvan; ik kon niet creëren vanuit niks, maar als ik iets bekeken had kon ik dat heel precies natekenen. Als fotograaf doe ik hetzelfde; heel goed kijken, alle tijd en rust nemen, de omgeving observeren. Als een bezetene tussen mensen door rennen op een event is dan ook niks voor mij. Geef mij een onderwerp waar ik over na moet denken; standpunten uitproberen, statief neerzetten en dan uren bezig zijn met die ene foto. Die foto moet worden zoals ik die plek of dat gebouw ervaar. De foto is dan een hulpstuk om bezig te kunnen zijn met die architectuur.

Allebei mijn ouders zijn architect. Ik ben opgegroeid in de stad en geïndoctrineerd door stedentripjes (lacht). Een tijd geleden was ik in New York. Ik vind het zo fascinerend dat zo’n stad door mensenhanden gebouwd is en dat in slechts een paar honderd jaar. Ook in Rotterdam heb ik dat gevoel; waarom ziet de stad eruit zoals ze eruit ziet? Zo’n vraag houdt mij bezig.”

Hoe Rotterdams is jouw werk?

“Ik werk over de hele wereld maar ik woon hier. Ik ken de stad ook om mijn duimpje. Veel van mijn opdrachtgevers zijn in de stad gevestigd. Rotterdam is altijd in ontwikkeling – dat fascineert mij. Hier tref je een bepaald soort lelijkheid die ik – misschien daardoor – mooi vind. Als je architectuur gaat begrijpen, ga je anders kijken en het anders waarderen. Kijk bijvoorbeeld naar het Groothandelsgebouw; in de jaren ’90 vonden veel mensen dat een lelijk gebouw. Net als Central Post – goddank is dat niet afgebroken maar gerenoveerd. Het heeft een andere functie gekregen en een nieuwe rol ingenomen naast het gloednieuwe Centraal Station – daardoor gaat men het anders waarderen. Maar ook flatgebouwen nabij de Lijnbaan; ‘dat zou leuk staan in Meppel’, hoor ik weleens, maar ik zie er mooie details in.”

Hoe zou je jouw stijl als architectuurfotograaf beschrijven?

“Strak en recht, zodat er rust in foto’s komt. Ik kader mijn foto’s zorgvuldig uit. Ik streef ernaar om het gebouw zo helder en compleet mogelijk in beeld te krijgen. Ik houd van mooi licht – zon, schemer – maar ik ga nooit over de top. Geen fratsen met filters en HDR technieken. Ik werk trouwens altijd met Tilt-shift; daarmee kun je de horizon precies plaatsen waar jij ‘m wilt.”

Op welke foto ben je het meest trots?

“Eigenlijk is dat een fotoserie; Flat(s). Flats omdat het foto’s van flatgebouwen waren, maar ook omdat het hele platte beelden waren; close-ups van een gebouwen. Het resultaat waren foto’s met strakke lijnen, precies recht gekaderd, maar doorbroken door kleine interventies; door menselijk handelen. Bijvoorbeeld een glazenwasser die kerstverlichting aan het weghalen is. Puur levenloze gebouwen kan ik ook prima fotograferen, maar juist zo’n onderbreking waardoor het minder afstandelijk wordt geeft het contrast. En dát maakt het interessant!”

Ossip-8509-1280x853

Wat is als freelancende ondernemer jouw beste zet geweest?

“In het diepe springen. Dat is wel een cliché he?”

Een beetje wel ja…

“Kijk, je wordt natuurlijk steeds beter in je communicatie met opdrachtgevers. En zakelijker. Noodgedwongen ook – op een gegeven moment kreeg ik zoveel werk dat het simpel werd; het kost wat het kost en anders maar geen opdracht. Daarmee straal je ook professionaliteit uit.

Een fout die ik – en veel freelancers met mij – heb gemaakt was teveel werk aannemen. Ook opdrachten die niet in mijn straat paste. Dat doe ik niet meer. Als het niet mijn type fotografie is zeg ik ‘nee’ en raad ik iemand anders aan die het beter kan en leuker vindt. Ook al is het het meest toonaangevende en prestigieuze bureau. ‘Maar als je wel iets hebt in mijn straatje weet je me te vinden’, zeg ik dan. Zo creëer je duidelijkheid over waarvoor mensen jou moeten benaderen.”

Soms hebben freelancers het gevoel dat zich geen ‘nee’ kunnen veroorloven. Ken jij dat?

“Dat herken ik ook wel hoor. Ik vind het nog steeds moeilijk om op vakantie te gaan. Dit jaar ben ik slechts een weekje weggeweest en dat was nota bene voor een bruiloft in Spanje. En dan check ik dagelijks mijn mail en sleep ik mijn laptop en harde schrijf mee om eventueel foto’s te kunnen versturen. Je bent toch bang dat je iets mist.”

Of dat iemand er van doorgaat met jouw klus!

Ossip lacht. “Het voelt soms als een wedstrijd, ja. Dat is ook leuk, want je stijgt boven jezelf uit. Als ik weet dat een andere fotograaf eenzelfde project fotografeert, dan ga ik nóg harder mijn best doen.”

Er hangt een spreuk op de Erasmus Universiteit; ‘De enige manier om beter te worden is door je eigen werk af te keuren.’

“Daar ben ik het wel mee eens. Blijf altijd kritisch op jezelf. Als ik foto’s zie ik uit 2012 denk ik soms; die zou ik nu anders maken. En dat is maar goed ook! Het zou treurig zijn als je in al die jaren niet groeit.

Er zijn ook grote verschillen tussen wat opdrachtgevers willen en mooi vinden; smaken verschillen. Soms schiet ik voor mijn gevoel een architectuurfoto met een net te heftig perspectief; dat staat de opdrachtgever te juichen. Of andersom. De kunst van het aanvoelen wat de opdrachtgever mooi vindt; die moet je gaan verstaan.

Ik streef er ook naar om niet te lang voor dezelfde opdrachtgever te werken. Elk nieuw begin vereist namelijk frisheid en energie om opnieuw na te denken en er compleet voor te gaan. Je moet je weer bewijzen! Afwisseling is goed – dat gebeurt in mijn werk volop.”

Tot slot; waar gaan jouw ambities naar uit?

“Het lijkt me leuk om nog meer onderzoekend en verhalen te fotograferen, in opdracht van uitgeverijen of magazines. Dus niet alleen sexy fotografie voor een designmagazine of voor promotiedoeleinde, maar echt verhalen vertellen. Bijvoorbeeld het in beeld brengen van het veranderende landschap van de Noordoostpolder. Of conciërgewoningen fotograferen; hoe werden ze gebruikt? Wat bleef over? Ik zou het mooi vinden om daar archieffoto’s bij te gebruiken als dat het verhaal ondersteunt. En dan zijn we eigenlijk weer terug bij mijn studieachtergrond; als architectuurhistoricus ben ik opgeleid om archieven in te duiken en onderzoek te doen. Het lijkt me mooi als ik dat met fotografie kan combineren!”

“Negativisme schoppen we hier zo de Maas in”

Vers Beton interviewt in samenwerking met Rotterdamse Nieuwe jonge beeldbepalende en bijzondere ondernemers in Rotterdam. Wie zijn ze, wat doen ze en waarom kozen ze voor Rotterdam? Ik interviewde drie ondernemers in de creatieve maakindustrie. Vandaag aan bod: het kunstenaarstrio én eigenaren van galerie/studio AAAfresh123.

Een expo in Milaan, schilderijen aan de muren van sterrenrestaurant Parkheuvel én nooit ruzie; Hans Kleinjan (1958), Maikel Kleinjan (1984) en Roderik Faasen (1990) timmeren flink aan de weg. We treffen de heren in hun atelier/galerie (700 m2) aan de Zaagmolenkade 123. Terwijl een dj in het atelier een plaatje draait en een handjevol mensen zich tegoed doet aan de gezelligheid, nemen wij plaats aan de lange tafel tussen de bonte verzameling schilderijen.

Wat een gezelligheid!

Maikel: “Yes! Dit is echt een woonkamer van de stad geworden – er zijn altijd mensen binnen. Vrienden of mensen die we tijdens een event ontmoeten en die later terugkwamen uit enthousiasme en soms dus bij het meubilair gingen horen! (lacht) De vrijheid moet zegevieren, niks is doordacht.”

Roderik: “Die bedrijvigheid inspireert enorm – er gebeurt hier altijd wat. Dus, breng je iets positiefs in? Wees welkom! Negativisme verdwijnt hier, dat wordt regelrecht de Maas in getrapt.”

©MvD-9319
Roderik Faasen (l), Maikel Kleinjan (m), Hans Kleinjan (r) Beeld: Max van Dongen

Drie schilders met verschillende leeftijden runnen samen een bedrijf. Hoe is dat ontstaan?

Roderik: “We hebben elkaar in 2008 leren kennen. Ik ben van jongs af aan bezig met schrijven en kwasterijen. Via Hans’ dochter kwam ik in aanraking met de familie Kleinjan. Hans’ toenmalig atelier in Delfshaven was de plek van ontmoeting – overdag is hij tandarts; ’s nachts wordt er gesjoemeld met kleuren.”

Maikel: “In 2008 kwam ik net terug uit Spanje. Ook ik was altijd bezig met tekenen, grafisch ontwerpen, film en fotografie. Zodoende werd er ‘gedrieën geschilderd’, met in het begin Hans als leermeester. Al gauw bleek dat we elkaars groeiprocessen versterkten. In het atelier, een plek waar niets moest en alles kon, hebben we onszelf en elkaar gevonden. Onze eigen speeltuin voor grote mensen.”

En wat doen jullie precies?

Roderik: “Schilderen! Alhoewel de schilderijen eigenlijk afvalproducten zijn van de gesprekken die hier worden gevoerd. Ook schilderen we vaak op locatie, bijvoorbeeld op festivals. We werken veelal gedrieën aan één en hetzelfde doek. Dan verschijnt er ineens een kwast over je schouder die een streep zet dwars door hetgene dat jij aan ’t doen bent. Doordat we elkaar doorkruisen komen we tot nieuwe inzichten waar je anders nooit toe zou komen. Tijdens het schilderen zie je iets ontstaan en dat wordt dan – pats – doorbroken. Die continue stroom van vernieuwing maakt het zo cool.”

Maikel: “Wij willen geen kunsttrucje uitvinden en hierin blijven hangen.”

Vanwaar de naam?

Maikel: “De studio in Delfshaven heette AAA gallery for contemporary art. We vonden de drie A’s wel goed bij ons passen. Het woord ‘fresh’ gebruikten we pas en te onpas en we wilde de nieuwe studio een fresh start geven. 123 is simpelweg het huisnummer.”

Wie koopt jullie werk?

Maikel: “Onze klanten bevinden zich tussen de top and bottom of society. In beginsel voornamelijk mensen uit eigen kennissenkringen – die kopen dan vooral om je op weg te helpen. Maar sinds een aantal jaren worden doeken veelal verkocht aan onbekenden. Steeds meer kunstkenners en verzamelaars, ook vanuit het buitenland, tonen interesse. We verkopen nu gemiddeld vijf schilderijen per maand. Merendeel van dit werk is threesome cooperation.

Roderik: “We hangen in een groot kantoor in Jakarta, een immense villa in New York, maar ook in een rijtjeshuis in Overschie. Zie het als één grote netwerkboom. Ieder schilderij dat ergens aan de muur hangt wordt weer gezien door tig anderen. We hebben net restaurant Parkheuvel ingericht; alle kunst daar is van ons. Dit zijn plekken die al snel leiden tot meer geïnteresseerden. Laatst kocht een havenbaron zeven schilderijen.”

De bal is lekker aan het rollen…

Maikel: “…en hij kan alleen maar verder gaan. De focus ligt nu op het buitenland. We hebben exposities gehad in Milaan, Zuid-Frankrijk, Zwitserland en Antwerpen en deze maand gaan we praten in Key West, Florida, over een eventuele expositie. We zoeken dan bewust naar een pand in de drukste straat om voorafgaand aan de expositie ‘en public’ te gaan schilderen om interesse te wekken. Mensen zien ons dan aan het werk, wat de schilderijen voor hen een extra dimensie geeft. Dat is echt dé manier.”

Roderik: “We nemen dan ook alles mee; we bouwen ons volledig atelier op. Dít hier is een universele plek die je overal ter wereld neer kan kwakken met overal hetzelfde effect; een taboeloze plek waar mensen met elkaar over alles kunnen praten. Mensen zijn ook altijd toegankelijker dan het lijkt – op straat denk je misschien van niet, maar hier ontstaat rust en ontdooit men.”

Wat is jullie beste zet geweest?

Roderik: “De verhuizing van Delfshaven naar Noord. Dat gaf ons zoveel lucht en mogelijkheden. Met deze ruimte kunnen we onze visie ruimtelijk in kaart brengen. Natuurlijk, 700 m2, het kost een paar stuivers, maar dat hebben we ook nodig met doeken van 2 bij 2 meter. Met een klein atelier houd je meer geld over, maar wat ga je met dat geld doen? Wij geven dat liever uit aan onze eigen tempel.”

Maikel: “Met een eigen atelier én galerie heb je alles zelf in de hand. We hangen de doeken precies daar waar wij ze willen. Alles dat hier hangt is trouwens geschilderd door ons – geen werk van anderen.

En wat bleek een minder goede zet?

Maikel: “Die zijn we vergeten. Fouten vegen wij onder het tapijt.”

Vooruit, een gouden tip dan!

Maikel: “Wees niet te voorzichtig. Gáán! Grijp ’t bij de lurven. Voorzichtig aan is voor de verzekeringsmaatschappij. Ga ervoor en sta erachter.

Grote ambities! Hoe Rotterdams is jullie bedrijf nog?

Maikel: “We schilderen geen Euromast of Erasmusbrug, maar we zijn hier alle drie geboren en houden van onze haven.”

Roderik: “Men zegt dat het honderd jaar duurt voor een stad is opgebouwd, dus Rotterdam heeft – na het bombardement – nog dertig jaar te gaan. Wij zijn onderdeel van dat groeiproces van de stad; dat maakt het zo cool. Wellicht was dit in een andere stad, met een andere mentaliteit, niet mogelijk geweest. Volharding, die term past het best bij de stad en bij ons; keihard doorvlammen tot je een ons weegt.”

En daarna?

Roderik: “Rotterdam blijft altijd onze thuisbasis, ook ten tijden van doorbraak. Er zal altijd een magneet in die Rotterdamse haven zijn die ons weer terugtrekt. Maar de globe is ons canvas.”

Kirsten Spuijbroek: “Het is zó persoonlijk. Ergens wil ik het niet verkopen”

Vers Beton interviewt in samenwerking met Rotterdamse Nieuwe jonge beeldbepalende en bijzondere ondernemers in Rotterdam. Wie zijn ze, wat doen ze en waarom kozen ze voor Rotterdam? Ik interviewde drie ondernemers in de creatieve maakindustrie. Kirsten Spuijbroek, sieradenontwerpster, bijt het spits af. 

“Ik kom eraan hoor,” roept Kirsten (34) opgewekt door de telefoon. “Ik moest nog even melk halen voor de koffie.” Een moment later komt de goedlachse brunette aangefietst – rood gestifte lippen, een grote boodschappentas aan het stuur en een stuk speelgoed-op-stok in de hand. “Die is voor mijn zoontje Wolf – hij is drie.” In haar appartement op de Mathenesserweg zet ze koffie en thee en stelt voor om het gesprek boven in haar atelier voort te zetten.

Kirsten Spruijbroek, portret, R'damse Nieuwe
Beeld: Max van Dongen

Vertel, Kirsten. Wie ben jij?

“Ik woon sinds 2009 in Rotterdam. Ik kom uit Sprang-Capelle, een protestants gereformeerd dorpje in katholiek Brabant. Na wat omzwervingen begon ik op mijn 21e aan de studie tot ambachtelijk meubelmaker in Amsterdam. Hier in Rotterdam heb je een vergelijkbare opleiding, maar die is meer gericht op interieurbouw. Wij leerden echt met hout werken; zwaluwstaartjes steken, doeklatten maken en haaks schaven. Een supermooi vak, maar ik miste de brede materiaalkennis – ik wilde echt meubels ontwerpen en (met de hand) maken! Dus na mijn afstuderen koos ik voor de kunstacademie in Arnhem – productdesign. In mijn tweede jaar besloot ik me vanaf dan volledig te focussen op sieraden.”

Want je was een sieradenfanaat?

“Totaal niet! Ik droeg het ook nooit. Nu draag ik mijn eigen werk of dat van collega’s. Het is door mijn werk moeilijk om iets moois te zien. Bijvoorbeeld de sieraden in winkelketens; betaalbaar en soms best mooi, maar ik kan het niet kopen omdat ik weet dat ze hun inspiratie zoeken bij jonge goede ontwerpers. Kopietjes! Dat is enerzijds onvermijdelijk als je draagbare sieraden wil maken – alles heeft immers een referentie, daar kun je niet aan ontsnappen. Maar soms is het té duidelijk. Ik draag zelf trouwens nooit armbanden of overdadig veel sieraden. Ik houd juist van dat ene stuk waarmee je een mooi statement maakt.”

Hoe ben jij begonnen als ondernemer?

“Eigenlijk direct na de kunstacademie. Het was altijd al duidelijk dat ik nooit in loondienst zou werken. Ik kom uit een heel ondernemende familie. Mijn moeder had een naaiatelier. Mijn oma, overgrootmoeder en tal van ooms en tantes hadden ook eigen bedrijven. Op mijn dertiende liep ik in een winkelcentrum, toen ik me plotsklaps realiseerde dat de vrouwen in de winkels niet de eigenaren waren. Zij werken voor een baas! Ik dacht altijd dat alle volwassen mensen een bedrijf hadden!”

“Ik ben opgegroeid met hele zelfstandige vrouwen om me heen. Ik heb mijn oma nog nooit zien koken of stofzuigen; voor haar was het altijd vanzelfsprekend om te werken en het huishouden uit te besteden. Ik heb ook betere dingen te doen dat poetsen en – no offense – vier kinderen te baren. Dat deden zij trouwens wel; ik snap nog steeds niet hoe! Maar ik zie het mezelf niet doen.”

Wie zijn jouw klanten?

“Mensen met een voorliefde voor bijzondere dingen. Mijn sieraden liggen bij Groos en Olga Korstanje, maar ook bij prachtige winkels in Utrecht en Berlijn. En ik heb een galerie in Antwerpen.”

Waar haal jij inspiratie vandaan?

“Ik heb onlangs een hele draagbare en betaalbare collectie gemaakt. Geïnspireerd op het speelgoed van mijn zoontje en de blokkendoos. Speelgoed heeft veel symbolische waarde; als kind speel je ermee maar op een gegeven moment word je te oud en laat je het liggen. Daarmee staat het symbool voor geforceerd volwassen worden. Ik heb speelgoed uit elkaar getrokken en materiaal bekeken. Dat bleek veelal kunststof, dus daar zijn de sieraden ook van gemaakt. Nu ben ik er van af aan het stappen – ik wil alleen nog maar vrij werk maken. Ik ga niet meer nadenken over of ik iets wel of niet aan winkel kan verkopen.”

Hoe breng je de waar aan de man, dan?

“Vroeger dus echt door winkels af te struinen, en met succes. Maar ik ben geen verkoper. Althans, niet voor mezelf.”

Is dat bescheidenheid?

“Ja, dat houdt me wel tegen. Plus: ik kan de tijd beter besteden. Het minst leuke aan zelfstandig zijn is ondernemen, haha!Wat ik bedoel: voor mij is het zo persoonlijk – ontwerpen is persoonlijk. Wat je ontwerpt komt uit jou en dat ben jij. En dat moet je naar buiten brengen. Afwijzing en kritiek daarop wordt dan heel persoonlijk. Dat is het misschien niet, maar zo voelt het wel. Dat maakt het ook moeilijk om een waarde – als in geld – aan ontwerpen te geven.”

Je hebt rouwsieraden gemaakt. Dat klinkt erg persoonlijk.

“Dat was mijn afstudeerproject van de kunstacademie. Mijn zus overleed twaalf jaar geleden – en dat motiveerde mij. Het is lang geleden maar zo voelt het niet. Het verbaast me dat mensen ervanuit gaan dat een rouwproces op een gegeven moment ophoudt. Het houdt nooit op. Verdriet slijt niet; maar je weet het wel een plek te geven. Vanuit die gedachte ben ik met rouwsieraden begonnen. Tot 100 jaar geleden waren rouwsieraden overigens heel gebruikelijk. Tegenwoordig moet alles in het leven zo snel: ook voor rouw staat maar een beperkte tijd.”

“Ik maakte een tijd geleden een ketting van ebbenhout en porselein. Daar was ik maanden mee bezig. Ergens wil ik dat ook niet verkopen, of ik moet iemand er echt blij mee maken. Er zit enorm veel liefde en tijd in. Nu maak ik ook sieraden met as van de overledene in giethars. Uit dat werk haal ik zoveel voldoening.”

We weten nu dat je ondernemer tegen wil en dank bent, maar je hebt vast ook iets goeds gedaan op dat vlak.

“Gaandeweg leer je een hoop. Natuurlijk maak je fouten en die blijf je maken. Daar kun je moedeloos en chagrijnig van worden, maar besef dat je ervan leert. Ik ben in 2009 voor mezelf begonnen. Als ik nu terugkijk ben ik zo enorm gegroeid. Ik had eens een grote miscommunicatie met een galerie – met alle gevolgen van dien – daar ben ik toen kapot van geweest. Op dat moment was het zo heftig…je kent de etiquette nog niet. Maar juist door ervaring leert men. Voor mij werkt het bijvoorbeeld het beste om dingen uit te besteden. Schoenmaker blijf bij je leest! Mijn boekhouding en mijn schrijfwerk besteed ik uit – het kost mij onevenredig veel tijd en die tijd gebruik ik liever om te ontwerpen en te creëren.”

Tot besluit: mogen we jou nou een echt Rotterdamse maker noemen?

“Nou, aanvakelijk was Rotterdam niet mijn eerste keus, haha! Ik wilde eerst dolgraag naar Utrecht. Maar ik ben enorm van de stad gaan houden en wil hier niet meer weg. Mijn werk past ook goed in Rotterdam. Utrecht is pittoresk, historisch, kitsch. Mijn werk is eerder minimaal, groots en strak. Je kunt veel zeggen over Rotterdam maar kitsch is het allerminst. Hier wordt hard gewerkt. Een indrukwekkend CV, belangrijke opdrachtgevers of een prestigieuze galerie? Boeie! Hier win je respect door hard te werken!”

Ken Theater: “Bij ons kun je helemaal onderaan beginnen en bovenaan eindigen”

‘Groot denken is de sleutel tot succes maar wees nooit te groot om klein te beginnen.’ Die tekst prijkt op het Instagram-profiel van theatermaker Kenneth Asporaat (26), oprichter en eigenaar van Ken Theater. Niet zomaar een spreuk, maar tevens de gedachte achter zijn onderneming, zo blijkt. “Bij ons kunnen jongeren helemaal onderaan beginnen en uiteindelijk helemaal bovenaan eindigen – heel Amerikaans geïnspireerd eigenlijk.”

Lees het interview met Kenneth Asporaat op Vers Beton!

Beeld: FLoor Margarita Cornelisse
Beeld: FLoor Margarita Cornelisse

RDM Makerspace: “Wij zijn een sportschool voor makers”

Even snel een 3D printer of een lasersnijder nodig? Zoek je een plek om je nieuwe robotarm of vliegende drone te testen? In Rotterdam kan het!
Voor Vers Beton sprak ik met Vincent Wegener, co-eigenaar van RDM Makerspace, ofwel; de sportschool voor makers.
“Grote bedrijven ontdekken hier steeds meer de kracht van samenwerken met start-ups om nieuwe innovaties te ontwikkelen.”

Beeld: FLoor Margarita Cornelisse
Beeld: FLoor Margarita Cornelisse

 

Om te kunnen begrijpen wat RDM Makerspace is, moeten we even terug in de tijd. Vroeger stond RDM voor Rotterdamse Droogdok Maatschappij. Zesduizend man werkten hier, in Heijplaat, aan de scheepsbouw. Tegenwoordig staan de letters voor Research Design Manufacturing. Onderwijsinstituten, onderzoekscentra en bedrijven werken hier nu samen aan beter techniekonderwijs, nieuwe kennis en duurzame innovaties die nodig zijn voor de haven en stad Rotterdam. Het middelpunt van de RDM Campus is het Innovation Dock, met een vloeroppervlak van zo’n 23.000 vierkante meter. De ruimte is verdeeld in zones; in een grote waterbak kunnen bedrijven op schaalmodel scheepvaart testen. In een door veiligheidsnetten ommuurde zone kan straks geoefend worden met vliegende drones.

Sinds anderhalf jaar huist RDM Makerspace, een initiatief van Vincent Wegener en Jurjen Lengkeek, in diezelfde loods.

Vincent, wat is RDM Makerspace?
“Ik zeg altijd, RDM Makerspace is een sportschool voor makers. Je wordt lid of je neemt een dag- of strippenkaart, maar in plaats van toegang tot gewichten en loopbanden, kun je hier onder meer gebruik maken van 3D printers, lasersnijders, CNC frezen en lasapparatuur. Mits je er veilig mee kunt werken natuurlijk.
Daarnaast bieden we ook cursussen en workshops aan. Sowieso voor de gebruikers van RDM Makerspace om te leren werken met die machines, maar we ontvangen ook groepen tijdens bedrijfsuitjes of techniekdagen voor scholen. Leren lassen, een workshop 3D printen, of je eigen houten meubel maken. Er is van alles mogelijk. En de reden dat dit nu allemaal mogelijk is, is te danken aan de derde industriële revolutie waar we nu midden in zitten.”

De derde industriële revolutie?
“In het kort komt het er op neer dat dankzij de daling in prijzen van machines, de toenemende rekenkracht van computers, het gebruikersgemak van software en het delen van kennis via internet, iedereen opeens de mogelijkheid heeft om zelf dingen te maken, waar dit voorheen te duur en complex was voor de gewone burger.”

Wie maken er gebruik van de Makerspace?
“We bedienen een heel breed spectrum, van start-ups tot grote bedrijven. Wij zien dat veel zzp’ers, start-ups, kunstenaars een plek zoeken waar ze ruimte hebben en aan een community kunnen deelnemen. We zijn nu anderhalf jaar bezig en zien een stijgend aantal leden uit Rotterdam. Maar we werken ook samen met YES!Delft van de Technische Universiteit. Het is een hele leuke community waardoor mensen blijven plakken.”

Hoeveel leden hebben jullie?
“Inmiddels zijn er een tiental leden die hier echt dagelijks zijn en nog zo’n 150 mensen die eens per maand langskomen om – bijvoorbeeld – de lasersnijder te gebruiken. Het afgelopen jaar gaven we workshops aan ruim duizend mensen. En dan nog alle bedrijfsuitjes en congressen.”

Hoe is de Makerspace ontstaan?
“RDM Rotterdam, eigendom van het Rotterdamse Havenbedrijf, bestond natuurlijk al veel langer. In 2009 hebben de Hogeschool Rotterdam, het Albeda College en later Zadkine samen met een aantal grote bedrijven hier hun intrek genomen. Op een gegeven moment ontstond de behoefte om iets te doen voor en met kleine ondernemers en start-ups. Op RDM staan vele machines en is veel ruimte en zo kwamen we op het idee van de Makerspace; toegang tot deze faciliteiten zoals je toegang hebt bij een sportschool. Dit concept bestaat al langer in de VS, dus voordat we onze eigen Makerspace startte zijn we naar de VS gegaan en hebben we verschillende Makerspaces bezocht in onder andere New York, Boston en Detroit.
Toen hebben wij dus een plan ingediend, niet alleen gericht op machines maar ook op zones waar je kunt vliegen met drones, robotarmen kunt testen, enzovoorts. Ons plan werd omarmd door de Hogeschool Rotterdam en Havenbedrijf Rotterdam. Zo is de bal gaan rollen.”

Hoe komen jullie aan de machines?
“In eerste instantie gebruikten we alleen de machines van de Hogeschool Rotterdam op de tijden dat zij er geen gebruik van maakten. Maar al snel zijn we zelf gaan investeren. We gebruiken nog steeds hun machines, maar andersom komen er ook steeds meer studenten naar ons toe om te prototypen, of om even iets te printen.
Daarnaast neemt de community zelf ook weer machines mee die aan elkaar worden uitgeleend. Daarmee zijn de machines de verantwoordelijkheid van iedereen, in plaats van dat ze alleen van ons zijn.”

Je zit hier in het Innovation Dock met grote spelers zoals Gemeente Rotterdam, IHC, Damen Shipyards, T-Mobile en Imtech. Hoe profiteren jullie daarvan?
“Kijk, voor innovatie in de haven heb je onderwijsinstellingen en kleine spelers nodig om nieuw talent aan te boren. Maar die moeten wel weer samenkomen met het bedrijfsleven. Wat is nou beter dan dat fysiek te faciliteren?! Grote bedrijven ontdekken hier steeds meer de kracht van samenwerken met start-ups om nieuwe innovaties te ontwikkelen. Het is hier daardoor eigenlijk een groot dorp; we kennen elkaar, gunnen elkaar wat, verwijzen elkaar door. Daarom zijn we in anderhalf jaar al zo ver, omdat we niet alleen zijn.
Dit is echt uniek in de regio, misschien wel in Nederland. Ik ken geen plek die zo mooi is opgeknapt, zo open is ingericht om ondernemers een plek te geven en tegelijk zo uitnodigt om samen te werken.”

Waar ben je het meest trots op?
“Op onze community. We hadden anderhalf jaar geleden niet durven dromen een plek als deze te zijn, waar mensen gewoon dagelijks komen om te werken. Er is veel vertrouwen en wederkerigheid binnen onze community en mensen voelen zich er echt onderdeel van. Als wij alles zelf hadden moeten doen was het niet gelukt. We hebben een kring van zzp’ers die workshops geven, meehelpen als er aanvragen zijn van mensen die iets willen maken uit hout, bijvoorbeeld. Iedereen verdient zo wat aan het platform. Kortom; door je aan te sluiten bij RDM Makerspace, vergroot je je netwerk en je kansen.”

Heb je daar een voorbeeld van?
“Sinds een tijdje is het architectenbureau Studio RAP lid bij ons. Zij ontwerpen niet alleen, maar maken zoveel mogelijk zelf met behulp van robotarmen. Onlangs kregen zij een opdracht van één van de huurders van een kavel van RDM. RAP werkt daar nu aan een paviljoen, met houten dak en een constructie van staal en glas, waar straks workshops in worden geven. Zo vind je elkaar.”

Jullie zitten op Heijplaat, toch wel uit de route. Hoe bevalt deze locatie?
“Hier heb je de ruimte om alles op één locatie te huisvesten. Om alle partijen bij elkaar te brengen. Een perfect netwerk, je krijgt iedereen mee. Zo weten wij als RDM Makerspace bijvoorbeeld dat we een drone zone kunnen ontwikkelen, omdat HRO en TU daarin geïnteresseerd zijn.
Deze plek heeft natuurlijk ook een stukje historie. Er zit een ziel in het gebouw. Ik vind die overgang heel mooi; vroeger werkten hier zesduizend man aan de scheepsbouw, nu is er een nieuwe impuls met nieuwe makers. Door die commitment van alle partijen om er wat van te maken is het wat het is. Daar liften wij als RDM Makerspace op mee, maar we dragen er ook aan bij.
In Amsterdam bestaat een initiatief met eenzelfde insteek, maar dat zit wel op een bedrijventerrein. Daar merk je toch dat ze die verbinding missen, want iedereen doet zijn eigen ding. Dit is een open gebouw, letterlijk zonder deuren, dus je bent snel geneigd om elkaar te helpen en samen koffie te drinken.”

Dat gezegd hebbende, hoe Rotterdams is jullie bedrijf?
“Ja, we hebben natuurlijk een Rotterdams hart door de historie en veel van onze leden komen uit de stad. Maar ook hoe we werken; aanpakken, korte lijnen, direct contact, geen bullshit. ‘dit is ons idee, doe je mee, wat is nodig?’ Alle clichés zeg maar; handen uit de mouwen. Kijk wat je binnen anderhalf jaar kunt realiseren.”

Waar zie je jezelf over vijf jaar?
“We zijn nog steeds aan het uitbreiden met machines. We willen ons meer richten op 3D printen, drones, sensoren, robotarmen. Die laatste worden steeds goedkoper, en het wordt steeds interessanter voor bedrijven om te bekijken wat ze kunnen automatiseren. We hebben al afspraken gemaakt met een bedrijf dat robotarmen levert. Zij vinden dit ook een goede plek om te laten zien wat allemaal kan. Duizenden mensen komen hier jaarlijks langs, dus dat maakt het een heel leuke visuele plek.
We willen natuurlijk nog meer mensen en bedrijven naar ons toe trekken. Nog meer partijen samen krijgen. Juist ook die één pitter, die uitvinder op zijn zolderkamertje. Mensen hoeven niet zelf te investeren in de aanschaf van allerlei dure machines om hun ideeën te verwezenlijken. Wij moeten plek worden waar je heen gaat voor het ontwikkelen van je ideeën en producten, maar ook voor de volgende stap: Funding, netwerken… Wij worden dat platform die dat allemaal aanbiedt!”