Deze vrouwen cheffen het

Nee, echt niet, chef-koks zijn niet altijd tierende mannen die met pannen en messen gooien. Deze drie vrouwen zijn helemaal in control in hun eigen restaurantkeuken. En in hun drukke gezinsleven…


Joyce Giesen (47)
Chefkok: Aan De Lange Dis (luxe catering)
Getrouwd met Michel (51), moeder van zoon Floris (21) en dochter Bo (17)

“Voor zijn 50e verjaardag wilde een klant tafelen in Italiaanse stijl. Aan een lange gedekte tafel in de tuin, met al zijn familie en vrienden. Dat is mij op het lijf geschreven! Ik houd enorm van zo’n mediterraan sfeertje, een tafel vol heerlijke gerechten, goede wijnen en gezelligheid. Na een welkomstdrankje en een amusehapje, serveerde ik huisgerookte zalm van mijn eigen big green egg, gevolgd door langzaam gegaarde kalfswang met truffelsaus.

De voorbereidingen beginnen dagen van te voren. Natuurlijk houd ik rekening met dieetwensen, maar verder laten klanten me gelukkig vaak vrij. Het meeste voorbereidingswerk doe ik in eigen keuken. Ik heb thuis een verdiept aanrechtblad van vijf meter lang, drie ovens en een teppanyaki plaat. Mijn berging ligt vol met horecaspullen (lacht). Op de locatie zelf leg ik de laatste hand aan de gerechten. Ik neem vooraf altijd even een kijkje in de keuken.

“Een mooi gedekte tafel met bloemen en kaarsen, verse producten en een boel gezelligheid; dat is voor mij waar eten om draait”

Mijn passie voor koken ontstond op de hotelschool. De eerste kookclubjes met klasgenoten waren daar al snel een feit. Ik zeg weleens, het is een uit de hand gelopen hobby geworden. Mijn zus en ik begonnen al in 1995 ons eerste bedrijfje in catering en styling, genaamd Soeurs (zussen op z’n Frans, omdat we allebei in Parijs hebben gewoond). Zij werkte toen als doktersassistent en ik had een eigen schoonheidssalon; koken deden we ernaast. Na een tijdje kreeg ik een baan achter het fornuis in een restaurant in Amersfoort. Hier leerde ik koken voor grote groepen en diverse gezelschappen. Binnen een jaar was ik er chefkok. Inmiddels weet ik dat ik niet in een restaurant wil werken; elke keer hetzelfde maken gaat mij vervelen, ik wil me laten leiden door wat er in me opkomt. Mijn zus en ik runnen nu sinds 3 ½ jaar Aan De Lange Dis. Veel van de klussen doe ik alleen, omdat mijn zus er nog een baan naast heeft. We cateren voor feesten, borrels en events, maar koken ook vaak bij mensen thuis.

Inspiratie haal ik uit kookprogramma’s – ik kijk ze allemaal! – maar ook uit kruidentuinjes waar ik langsloop, of versmarkten.
Jaarlijks cateren we voor een groot schrijversevenement, vaak in Duitsland, maar afgelopen jaar zaten we twee weken in Zuid-Frankrijk. Van te voren heb ik een menu in mijn hoofd, maar dan lopen we op die markt… Overal mooie groenten en kazen, prachtige hammen… Op de terugweg vind je overal vers fruit in stalletjes langs de weg. Heerlijk – dan ga ik helemaal los! Een mooi gedekte tafel met bloemen en kaarsen, verse producten en een boel gezelligheid; dat is voor mij waar eten om draait. Ik mingel ook graag met de klanten. Ik loop en kook trouwens altijd op hakken van minstens acht centimeter. Mensen verklaren me voor gek, maar voor mij loopt dat het fijnst!

Mijn gezin is enorm betrokken. Floris doet de Hogere hotelschool – hij wil straks de wijn in – en woont op kamers. Hij helpt ons soms in de bediening. Mijn man is een groot barbecue-fanaat; op zijn Weber bereidt hij soms gerechten voor me, als ik tijd of ruimte te kort kom. Mijn dochter geniet vooral van het lekkere eten. (lacht)
Druk is het soms wel, en schuldig kon ik me ook voelen – zeker toen ik nog in het restaurant werkte. Ik was vaak weg. Overigens geloof ik ook dat ik er een leukere moeder van werd, door mijn eigen ding te hebben en te werken. Dan hadden we zoveel mogelijk quality time als ik thuis was. Nu de kinderen ouder zijn is het goed te combineren. Soms kookt Michel, maar vaak maak ik gewoon iets extra als ik toch voor een klant bezig ben.”


Chan Roemkitjkran (43)
Chefkok: Yam Thai restaurant
Samenwonend met Arjen (49), moeder van dochter May (26), oma van kleinzoon Thayson (3)

“Ik groeide op in Chonburi, Thailand, in een gezin met nog drie zussen. Mijn moeder heeft een cateringbedrijf en we waren altijd in de weer met eten. Ze kookte bijvoorbeeld voor het leger – honderden man! – maar ook voor feesten. Als klein meisje keek ik al nieuwsgierig mee naar wat ze deed. De Thaise sambalpasta zoals mijn moeder die maakt is onovertroffen!

Toen ik een jaar of 12 was ging ik mijn moeder serieus helpen, toentertijd in de catering op een Hogeschool. Nee, dat vond ik niet altijd leuk (lacht), ik speelde liever buiten. Ik kwam toen net zo hoog als die wokpit, kon er nét in roeren! Nu ben ik er dankbaar voor – koken is echt mijn passie geworden.

In 1998 kwam ik naar Nederland. Ik kreeg een baan als kok in een Thais restaurant. Maar mijn dochter was toen 9 en ik wilde ‘s avonds thuis zijn. Ik heb tien jaar in een fabriek gewerkt en toen May oud genoeg was maakte ik mijn terugkeer naar het restaurant. Hier leerde ik wat er allemaal komt kijken bij het runnen van een restaurant; inkoop, menu, roosters, bediening…
Ik vond dat ik genoeg ervaring had om zelf een restaurant te beginnen. Samen met Arjen, die ik een paar jaar ervoor leerde kennen. Simpel maar voortreffelijk Thais eten – daar gaan we voor. Hier zat vroeger een shoarmazaak/pizzeria trouwens, we hebben echt maandenlang verbouwd om de zaak ons restaurant te maken. Arjen en ik werken en leven samen; samen in het restaurant, samen inkopen doen. We verdelen gelukkig de taken. Hij bemoeit zich niet met mijn werk; ik iets meer met dat van hem, vrees ik! (lacht)

“Gefermenteerde garnalen zijn Nederlanders vaak te gortig”

Maandag zijn we dicht, dat is mijn enige vrije dag. Op maandagen en de overige ochtenden pas ik zo vaak als kan op mijn heerlijke kleinzoon. Mijn dochter komt hier vaak met hem eten. Dan zijn ze er rond 16.00 uur, net voor de drukte, en maak ik wat lekkers voor ze. Altijd gezellig!

Ik heb nu twee koks in de keuken, nog twee koks voor de voorgerechten en wat meiden in de bediening. Veel Thaise koks zijn opgeleid door hun moeder of oma; ze moeten nog leren hoe het er in een professionele keuken aan toegaat. Het heeft trouwens even geduurd voor ik gemotiveerd personeel vond die kon koken zoals ik het graag wil! In de keuken zorg ik voor afwisseling; iedereen moet alles kunnen. Als het heel druk is en ik zie personeel ploeteren, neem ik het even over. Met mijn ervaring is het makkelijker om dingen op te pakken.

Door ervaringen in andere restaurants waar ik werkte, leerde ik hoe je op een goede manier leiding geeft. Hoe je personeel gemotiveerd houdt, hoe je mensen een goed gevoel geeft… Ik kan goed delegeren en leiding nemen, maar zal mijn mensen nooit uitkafferen en ik blijf altijd rustig. Als chefkok is het heel belangrijk om overzicht te houden. We werken hier namelijk ook met afhaal; mensen zitten te wachten, anderen hebben telefonisch besteld en het restaurant zit ondertussen bomvol. Maar kwaliteit staat bovenaan; de smaken moeten goed zijn.

Als ik ergens eet, denk ik vaak: ‘hoe zou ík dit maken?’ Zo is mijn Yam Thai (Thaise salade) ontstaan. Veel mensen in deze buurt eten vegetarisch; dat staat nu vaker op de kaart. Maar ik maak de gerechten in principe zoals ík ze lekker vind en vind dat ze horen te smaken. Wat ik van mijn moeder leerde en later in restaurants maakte, heb ik eigen gemaakt. Als iemand het minder pittig wil, vooruit, maar anders serveer ik het volgens mijn smaak. Maar natuurlijk houd ik rekening met de smaak van Nederlanders. Gefermenteerde garnalen, trassi; dat is Nederlanders vaak te gortig. Mijn favoriet is trouwens Tom Yam, een pittige, kruidige soep – doet me aan mijn moeder denken, maar zoals ik het voor mezelf maak zet ik het hier niet op tafel. Ik ga nog vaak naar Thailand trouwens, dan eet ik overal en nergens en kijk wat er allemaal bijgekomen is!

Trots ben ik zeker. We hebben het toch maar mooi geflikt! Ik kijk ’s avonds vaak stiekem om het hoekje om te zien of iedereen het bordje leeg gegeten heeft. Mijn moeder is heel trots op me trouwens. Ze komt volgend jaar sinds tien jaar weer naar Nederland. Leuk én spannend. Mijn moeder heeft de wind er altijd goed onder in de keuken!”


Mary van Kleef (52)
Baas/ chefkok in de artiestenfoyer van de Rotterdamse Schouwburg
Mary is singel. Moeder van Sabine (29) en Kathleen (25, woont nog thuis), oma van Amy (9) en Lilly (6)

“Alweer 15 jaar run ik hier de keuken. Het is eigenlijk één grote familie, niet in de laatste plaats omdat mijn dochter Kathleen hier achter de bar staat (lacht).
We zijn één van de weinige artiestenfoyers waar nog echt gekookt wordt voor de artiesten, de crew en het Schouwburgpersoneel. Er wordt hier topsport geleverd, dus er moet goed gegeten worden. De dansers eten graag pasta, vol koolhydraten. Zeker die jongens eten dan best veel. De meiden willen vaak liever een stampotje van boerenkool en pomodori.

Er komen hier eigenlijk altijd leuke mensen. Down to earth, het is hier vaak ‘ouwe jongens krentenbrood’ gezellig. De dansers van Scapino ballet, bijvoorbeeld, zijn fijne mensen en inmiddels heel ‘eigen’. Ik ben ook altijd blij als Hans Dagelet komt, dat is zo’n schat!

Ik stel elke dag een ander menu samen. Wat ik maak weet ik van te voren nooit, ik verzin het soms tijdens het snijden van de groenten.
’s Morgens op de fiets doe ik boodschappen. Veel komt via de groothandel, maar ik ga steevast langs de Marokkaanse slager – die ik nog ken van vroeger – en de Turkse groenteboer voor aubergines en zoete aardappels. Eenmaal binnen zet ik vast de oven en platen aan, bak ik brood en maak ik schoon. Ik doe hier van alles; van de menu’s tot de roosters. Lange dagen ja, maar als de voorstellingen rond 20.00 uur beginnen kan ik weg.

“Ik weet altijd precies hoe ik het wil”

Goed eten is voor mij ontzettend belangrijk. Ik ben vegetariër en dus altijd gefocust op verse groenten. Vlees bereiden vind ik geen enkel probleem trouwens. Wel zou ik het liefst alles biologisch kopen, maar toneelgezelschappen hebben helaas steeds minder budget.
Eens in paar maanden maak ik een bulk sambal van Madame Jeanette, dat vries ik dan in. Ik ben er dol op, maar je ruikt het van hier tot aan de kantoren. Ik maak het daarom zo vroeg mogelijk; we willen niet dat de grote zaal ’s avonds nog naar sambal ruikt! (lacht)

Ik ben 18 jaar getrouwd geweest en heb 12 jaar gelat. Maar die mannen snappen het echt niet. De horeca, de werktijden, dat je soms onverwachts naar de zaak moet… Altijd discussies – ik ben er wel klaar mee.
Mijn oudste dochter is ook alleenstaande moeder én werkt ook in de horeca. Privé is het rennen, vliegen en de tijd aan elkaar knopen. Na mijn werk ga ik naar het huis van mijn oudste dochter om op Amy en Lilly te passen, zodat zij kan werken. Dan kook ik gelijk wat lekkers. Als de dienst van Kathleen erop zit, lost zij mij af tot haar zus weer thuis is. Zo regelen we het met elkaar…

Als baas ben ik rechtdoorzee. Je kunt tegen mij ook alles zeggen. Ik stoor me weleens aan het haantjesgedrag van de mannen. ‘Grappige’ opmerkingen, je kent het wel. Dan neem ik ze even apart om te zeggen dat ik daar niet van gediend ben. Werkt altijd.
Ik werk met twee koks in de keuken. Ik weet altijd precies hoe ik het wil; verspillen doe ik niet graag, veel groenten is een vereiste en ik vind het doodzonde als ik zie dat het blijft liggen. ‘Snijd die vier penen op’, denk ik dan. Daar word ik pissig van.
Ik kan trouwens best voor een baas werken hoor, dat heb ik een tijdlang gedaan. Als ik maar geen chef hoef te zeggen. ‘Wie ben jij dan?’, denk ik. ‘Je hebt toch een naam!’ Doe maar lekker gewoon…

Heel af en toe krijgen we iemand in de foyer met een attitude. Vaak zijn dat nieuwkomers die nog niet weten hoe het hier werkt. Diva gedrag. Maar dat kunnen wij beter! Dan kijken mijn dochter en ik elkaar aan; ‘zo ma, hoor je dat?’ ‘Ben jij nou serieus?’ Dan is het gauw voorbij. (lacht)
Maar in al die jaren heb ik maar een keer een echt nare ervaring gehad. Ik geniet elke dag van mijn werk.”


 

Ossip van Duivenbode: “Ik ga nooit over de top”

Vers Beton interviewt in samenwerking met Rotterdamse Nieuwe jonge beeldbepalende en bijzondere ondernemers in Rotterdam. Wie zijn ze, wat doen ze en waarom kozen ze voor Rotterdam? Vandaag: Architectuurfotograaf Ossip van Duivenbode.

Tekst: Karin Koolen
Beeld: Richard Beukelaar

Het zijn drukke tijden voor Ossip van Duivenbode (34). Hij heeft diverse fotografieprojecten lopen in binnen- en buitenland, speelt deze week (11 december red.) een belangrijke rol bij de opening van het Timmerhuis aan de Meent en als klap op de vuurpijl is hij net verhuisd. Desondanks maakt hij graag tijd vrij voor een interview. We treffen elkaar in De Huiskamer op het Centraal Station.

Gelijk maar een brutale vraag; klopt het dat jij in het nieuwe Timmerhuis woont?

“Ja! De afgelopen 2 ½ jaar heb ik het bouwproces nauwgezet gevolgd en vastgelegd. Het project sprak me meteen aan. Ik ben dan ook een echte binnenstadbewoner – ik woonde hiervoor aan Hofplein. In het Timmerhuis zitten mijn vriendin, zoontje (2) en ik weer middenin de stad, maar nu op 12 hoog met een spectaculair uitzicht. Door de bouwstijl is het meer een apenrots dan een woontoren – elke woning is uniek. Ik heb een hele serie foto’s gemaakt voor de pers. Tijdens de officiële opening houdt ik voor hen open huis – best spannend!

Een groot voordeel is het licht in huis! Als fotograaf ben ik altijd bezig met licht. Als ik wakker word kan ik gelijk inschatten wat voor weer het wordt; waar komen de wolken vandaan? Hoe heiig of hoe helder is het? Ik merk nu al dat dat invloed heeft op de planning van de dag.”

En hoe was het weer vanmorgen?

“Laat ik het zo zeggen; het is een perfecte dag om met jou af te spreken en straks wat werk binnenshuis te doen.”

Jij bent architectuurfotograaf. Hoe is dat zo ontstaan?

“Ik studeerde architectuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. In 2007, het Architectuurjaar in Rotterdam, kreeg ik een stageplek bij AIR. Ik heb toen meegewerkt aan een publicatie over 30 jaar architectuur in Rotterdam en trok de rol van beeldredacteur naar me toe. Daarvoor dook ik regelmatig het archief in op zoek naar foto’s van gebouwen. Omdat ik een deel van die foto’s niet goed genoeg vond, besloot ik ze zelf te maken. Wat bleek? Die waren zo goed dat ze gebruikt konden worden in het uiteindelijke boek! Daarna heb ik nog jaren voor AIR gewerkt in verschillende projecten, maar het werken met beeld sprak me meest aan. Ik kreeg gaandeweg steeds meer fotografieopdrachten. In 2010 schreef ik me in bij de Kamer van Koophandel en sinds 2012 is dit mijn fulltime baan.”

Heb je een fotografieopleiding gevolgd?

“Nee, op een cursus bij de SKVR na. Technisch heb je dit vak snel onder de knie, zeker nu bijna alles digitaal gaat. Ik ben ook blij dat ik geen fotografieopleiding genoten heb. Fotografie is namelijk niet de drijfveer voor mijn foto’s; architectuur is dat wel.

Om goed te worden moet je je vol overgave specialiseren. Als je teveel wilt, of jezelf teveel verbreedt, kom je moeilijk aan opdrachten. Door je te specialiseren creëer je op een gegeven moment een netwerk dat je verder helpt. Een sportfotograaf heeft een heel ander netwerk, spreekt een andere taal, vindt andere dingen leuk. Ik geniet van stedenbouw en stadsarchitectuur!”

Hoe helpt jouw studieachtergrond je in dit werk?

“Tijdens de studie leerde ik architectuur begrijpen, er naar te kijken, en ontwikkelde ik een kritisch vermogen; het goede van het minder goede onderscheiden. Wat is interessant? Waar wil ik mee bezig zijn? Ik gebruik mijn studie dus elke dag!”

Welke rol speelde fotografie in jouw jeugd?

“Geen, eigenlijk. Als kind was ik goed in tekenen. Ik zie fotograferen als een soort verlengstuk daarvan; ik kon niet creëren vanuit niks, maar als ik iets bekeken had kon ik dat heel precies natekenen. Als fotograaf doe ik hetzelfde; heel goed kijken, alle tijd en rust nemen, de omgeving observeren. Als een bezetene tussen mensen door rennen op een event is dan ook niks voor mij. Geef mij een onderwerp waar ik over na moet denken; standpunten uitproberen, statief neerzetten en dan uren bezig zijn met die ene foto. Die foto moet worden zoals ik die plek of dat gebouw ervaar. De foto is dan een hulpstuk om bezig te kunnen zijn met die architectuur.

Allebei mijn ouders zijn architect. Ik ben opgegroeid in de stad en geïndoctrineerd door stedentripjes (lacht). Een tijd geleden was ik in New York. Ik vind het zo fascinerend dat zo’n stad door mensenhanden gebouwd is en dat in slechts een paar honderd jaar. Ook in Rotterdam heb ik dat gevoel; waarom ziet de stad eruit zoals ze eruit ziet? Zo’n vraag houdt mij bezig.”

Hoe Rotterdams is jouw werk?

“Ik werk over de hele wereld maar ik woon hier. Ik ken de stad ook om mijn duimpje. Veel van mijn opdrachtgevers zijn in de stad gevestigd. Rotterdam is altijd in ontwikkeling – dat fascineert mij. Hier tref je een bepaald soort lelijkheid die ik – misschien daardoor – mooi vind. Als je architectuur gaat begrijpen, ga je anders kijken en het anders waarderen. Kijk bijvoorbeeld naar het Groothandelsgebouw; in de jaren ’90 vonden veel mensen dat een lelijk gebouw. Net als Central Post – goddank is dat niet afgebroken maar gerenoveerd. Het heeft een andere functie gekregen en een nieuwe rol ingenomen naast het gloednieuwe Centraal Station – daardoor gaat men het anders waarderen. Maar ook flatgebouwen nabij de Lijnbaan; ‘dat zou leuk staan in Meppel’, hoor ik weleens, maar ik zie er mooie details in.”

Hoe zou je jouw stijl als architectuurfotograaf beschrijven?

“Strak en recht, zodat er rust in foto’s komt. Ik kader mijn foto’s zorgvuldig uit. Ik streef ernaar om het gebouw zo helder en compleet mogelijk in beeld te krijgen. Ik houd van mooi licht – zon, schemer – maar ik ga nooit over de top. Geen fratsen met filters en HDR technieken. Ik werk trouwens altijd met Tilt-shift; daarmee kun je de horizon precies plaatsen waar jij ‘m wilt.”

Op welke foto ben je het meest trots?

“Eigenlijk is dat een fotoserie; Flat(s). Flats omdat het foto’s van flatgebouwen waren, maar ook omdat het hele platte beelden waren; close-ups van een gebouwen. Het resultaat waren foto’s met strakke lijnen, precies recht gekaderd, maar doorbroken door kleine interventies; door menselijk handelen. Bijvoorbeeld een glazenwasser die kerstverlichting aan het weghalen is. Puur levenloze gebouwen kan ik ook prima fotograferen, maar juist zo’n onderbreking waardoor het minder afstandelijk wordt geeft het contrast. En dát maakt het interessant!”

Ossip-8509-1280x853

Wat is als freelancende ondernemer jouw beste zet geweest?

“In het diepe springen. Dat is wel een cliché he?”

Een beetje wel ja…

“Kijk, je wordt natuurlijk steeds beter in je communicatie met opdrachtgevers. En zakelijker. Noodgedwongen ook – op een gegeven moment kreeg ik zoveel werk dat het simpel werd; het kost wat het kost en anders maar geen opdracht. Daarmee straal je ook professionaliteit uit.

Een fout die ik – en veel freelancers met mij – heb gemaakt was teveel werk aannemen. Ook opdrachten die niet in mijn straat paste. Dat doe ik niet meer. Als het niet mijn type fotografie is zeg ik ‘nee’ en raad ik iemand anders aan die het beter kan en leuker vindt. Ook al is het het meest toonaangevende en prestigieuze bureau. ‘Maar als je wel iets hebt in mijn straatje weet je me te vinden’, zeg ik dan. Zo creëer je duidelijkheid over waarvoor mensen jou moeten benaderen.”

Soms hebben freelancers het gevoel dat zich geen ‘nee’ kunnen veroorloven. Ken jij dat?

“Dat herken ik ook wel hoor. Ik vind het nog steeds moeilijk om op vakantie te gaan. Dit jaar ben ik slechts een weekje weggeweest en dat was nota bene voor een bruiloft in Spanje. En dan check ik dagelijks mijn mail en sleep ik mijn laptop en harde schrijf mee om eventueel foto’s te kunnen versturen. Je bent toch bang dat je iets mist.”

Of dat iemand er van doorgaat met jouw klus!

Ossip lacht. “Het voelt soms als een wedstrijd, ja. Dat is ook leuk, want je stijgt boven jezelf uit. Als ik weet dat een andere fotograaf eenzelfde project fotografeert, dan ga ik nóg harder mijn best doen.”

Er hangt een spreuk op de Erasmus Universiteit; ‘De enige manier om beter te worden is door je eigen werk af te keuren.’

“Daar ben ik het wel mee eens. Blijf altijd kritisch op jezelf. Als ik foto’s zie ik uit 2012 denk ik soms; die zou ik nu anders maken. En dat is maar goed ook! Het zou treurig zijn als je in al die jaren niet groeit.

Er zijn ook grote verschillen tussen wat opdrachtgevers willen en mooi vinden; smaken verschillen. Soms schiet ik voor mijn gevoel een architectuurfoto met een net te heftig perspectief; dat staat de opdrachtgever te juichen. Of andersom. De kunst van het aanvoelen wat de opdrachtgever mooi vindt; die moet je gaan verstaan.

Ik streef er ook naar om niet te lang voor dezelfde opdrachtgever te werken. Elk nieuw begin vereist namelijk frisheid en energie om opnieuw na te denken en er compleet voor te gaan. Je moet je weer bewijzen! Afwisseling is goed – dat gebeurt in mijn werk volop.”

Tot slot; waar gaan jouw ambities naar uit?

“Het lijkt me leuk om nog meer onderzoekend en verhalen te fotograferen, in opdracht van uitgeverijen of magazines. Dus niet alleen sexy fotografie voor een designmagazine of voor promotiedoeleinde, maar echt verhalen vertellen. Bijvoorbeeld het in beeld brengen van het veranderende landschap van de Noordoostpolder. Of conciërgewoningen fotograferen; hoe werden ze gebruikt? Wat bleef over? Ik zou het mooi vinden om daar archieffoto’s bij te gebruiken als dat het verhaal ondersteunt. En dan zijn we eigenlijk weer terug bij mijn studieachtergrond; als architectuurhistoricus ben ik opgeleid om archieven in te duiken en onderzoek te doen. Het lijkt me mooi als ik dat met fotografie kan combineren!”

Op zoek naar de smaak van Rotterdam

De geschiedenis van onze havenstad wordt al honderden jaren bepaald door mensen uit alle windstreken die hier hun thuis vonden. Zij brachten nieuwe ingrediënten, gerechten en eettradities naar Rotterdam. Wat valt er vandaag de dag allemaal te halen? Voor Gers! trekken Eric en ik er een dag op uit om de smaken van Rotterdam te ontdekken.

Tekst: Karin Koolen
Beeld: Laura Buijtendijk
(Dit artikel is gepubliceerd in Gersmagazine #11)

Vraag honderd mensen naar hun favoriete bezigheid en de kans is groot dat je vaak hetzelfde antwoord krijgt: eten! Daar kunnen Eric en ik over meepraten. Onze vakantiealbums staan steevast vol foto’s van borden gevuld met culinaire specialiteiten uit de regio, maar ook dichterbij huis schuiven we wekelijks aan tafel bij een van de vele restaurantjes die de stad rijk is. Zo avontuurlijk als we op reis zijn, zo voorspelbaar zijn onze keuzes in eigen stad. Daar gaan we verandering in brengen! En waar kan een multiculturele eettour beter beginnen dan in West?

Lees hier het artikel!

Espresso Dates 3

Effe een kopje koffie!

black_coffee

“Drie koffie graag.”
“Wilt u café Americano of filterkoffie, mevrouw?” Het meisje achter de counter heeft haar mondhoeken beleefd opgekruld. Service with a smile!
“Huh, wat? Americano, zei je?”
“Café Americano, dat is espresso aangelengd met water.” Dit gaat even duren, je ziet het haar denken. Er gaat toch niets boven klanten die weten wat ze willen. Een Venti Half-Soy Nonfat Decaf Sugar Free Vanilla Macchiato, bijvoorbeeld. Met een extra shot espresso graag. Ja hoor, ik wil ‘m wel proberen, die nieuwe Ethiopische boon.
“We hebben ook filterkoffie.”
“Oh dat heb-ie ook, nou, wacht effe hoor… Pa! PA!?”
Pa blijkt zo doof als een pier. Zijn dochter is gelukkig een kordaat ik-regel-het-wel-type. Haar harde stem schalt nu door de zaak.
“Pa!? Ja hallo, hier sta ik! Ze hebben ook koffie Americano. A-me-rie-cá-no, zeg ik! Da’s van die sterke koffie in zo’n klein koppie maar dan met water. Met wáter, zeg ik. Wil je dat?”
“Nee, ik moet geen water.”

Er gaat toch niets boven klanten die weten wat ze willen. Een Venti Half-Soy Nonfat Decaf Sugar Free Vanilla Macchiato, bijvoorbeeld

Vijf minuten geleden kwam ze binnen. Zoon- of dochterlief heeft vanmiddag de propedeuse uitgereikt gekregen en is daarna – vermoedelijk – met studiegenoten de borrel ingedoken. Ma zit nog met opa en oma opgescheept.
Effe een kopje koffie, moet ze gedacht hebben.
Vakkundig parkeerde ze haar ouders in de hippe loungestoelen in het midden van de zaak, wetende dat ze daar zonder tillift niet meer uit komen. Pa kijkt met een tevreden glimlach in het rond en ma houdt haar handtas angstvallig op schoot geklemd. Op de grond ligt een boeket bloemen.
“Dank je wel voor de bloemen oma, kun je ze alsjeblieft bij je houden terwijl ik een biertje of tig achterover sla? Ja? Top! Thanks he!”, heeft kleinkind – vermoedelijk – gezegd.
Zelf sloot ze achterin de rij aan. Die van het afhaalpunt, welteverstaan. Na veel ge-huh?!, gemopper en gestommel staat ze nu in de goede rij haar bestelling door te geven.

Ze wacht nog steeds op antwoord.

“Doe maar gewoon filterkoffie, Mo.” Pa heeft de vraag nu niet alleen gehoord maar ook begrepen.
Mo draait zich weer om naar de counter. “Doe maar gewoon twee filterkoffie en… O wacht effe. Ma? MA?! Wat moet jij?”
(…)
(… ja, filter hebben ze ook …)
(… da’s van die sterke koffie ja, met water …)
(… nee, pa neemt gewone… dat wist-ie heel zeker ja …)
“Ik wil dat andere wel proberen.” Soms heb je gewoon zo’n avontuurlijke bui.
“En zo’n eh… nou, zo’n Amerikaans geval dus”, richt Mo zich weer tot het meisje. “En we zitten daaro.” Ze maakt aanstalten om weg te lopen.
“U moet eerst bij de kassa afrekenen, mevrouw, en dan kunt u uw bestelling achteraan ophalen.”
“O.”
“En welke maat wilt u?” Ze wijst op de drie bekers die ter voorbeeld op de balie zijn uitgestald – tall, grande en venti – maar Mo let al niet meer op.
“Doe maar lekker groot. Met veel suiker en melk graag. O, suiker en melk staat daar, zeg je. Ook goed.”

Er is inmiddels wat rumoer ontstaan. Het tafereel is vermakelijk, storend en ontroerend tegelijk. Hoe langer ik kijk, hoe meer dat laatste de boventoon voert.

Als de stoom bijna letterlijk uit haar oren komt, reik ik haar de kan volle melk aan

“Wat is uw naam?”
“Mijn naam?” Mo trekt een geschrokken grimas. Wat moet dat mens nou ineens van d’r?! Ik ga heus nergens lid van worden. Je ziet het haar denken.
“Ja uw naam, voor de bestelling.”
(…)
“Zal ik Mo opschrijven?”
“O. Ja hoor, mij best.”

Effe een kopje koffie, dacht ze.

“Dat is dan €9,65, alstublieft”, zegt de jongen van de kassa.
“Zo! Toe maar, jullie weten wel wat je vragen moet zeg…”

Zo gaat het nog een tijdje door. De nervositeit bereikt een hoogtepunt bij het afhaalpunt en gaat nog even door bij de tafel waar je zelf suiker en melk in je bakkie troost mikt. Want: whole milk, skim milk?! Welke wil pa nou hebben?
Haar gezicht wordt steeds roder, haar geduw venijniger. Als de stoom bijna letterlijk uit haar oren komt, reik ik haar de kan volle melk aan. “Hier, neem deze maar. Dit is gewone koffiemelk. Hier staat de suiker.”

Met drie joekels van calvinistische bakkies ‘troost’ ploft Mo uiteindelijk naast haar ouders.

“Kan ik je bestelling opnemen?”, vraagt het meisje nu aan mij.
“Een Pumpkin Spice Latte, kleinste maat, geen slagroom, hier opdrinken graag”, zeg ik routineus. Het grote voordeel van de herfst is Pumpkin Spice Latte! Het grote voordeel van voor de Erasmus Universiteit Rotterdam werken is veelvuldig Starbucks. Het grote nadeel is leeglopen op koffie…

Ik moet toegeven, op mijn mindere dagen irriteer ik me groen en geel aan mensen die Starbucks niet snappen. Die in de verkeerde rij gaan staan en mij de weg versperren. Die ‘koffie’ bestellen. Provinciaal en wereldvreemd, toch? Maar dan denk ik, in wat voor wereld leven we eigenlijk als ik dat vind. Als ‘effe een kopje koffie’ voor Mo en haar ouders uitmondt in een expeditie in de multiple choice wereld van ‘experience’ en consumptie.

Met een grote teug drinkt pa zijn venti mok leeg. Tot op de laatste slok. Ik neem mijn pet voor ‘m af.
“Lekker bakkie hoor. Dank je wel, Mo.”
Mo is alweer opgestaan. Door de mensenmassa baant het drietal zich een weg naar buiten. Die hoeven voorlopig geen koffie meer.


Op de hoogte blijven van nieuwe artikelen? Scroll omlaag en volg mijn blog!

“Rouwen moet je zelf doen, maar het hoeft niet alleen”

Een plek in Rotterdam waar iedereen die te maken heeft met verlies en rouw terecht kan voor ondersteuning, begeleiding en advies. Die hulp wil het Rouwstation bieden. Vandaag gaan de deuren voor het eerst open, in het pand van Humanitas aan de Pieter de Hoochweg.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen
Beeld: Joep van der Pal

Eén van de initiatiefnemers is Willem Vermeijden, de Rotterdammer die na de zelfgekozen dood van zijn dochter Merel een organisatie van ouder-lotgenotengroepen oprichtte. Het idee voor het Rouwstation ontstond toen Annette Hartlief, rouwbegeleider bij Stichting Humanitas, hem uitnodigde om te spreken in het Rouwcafé.
Hartlief, wier 12-jarige zoon in 2000 stierf aan een hartafwijking, droomde al langere tijd van een plek waar alle aanbod op het gebied van rouw en verlies samenkomt. “Rotterdam kent veel organisaties en particuliere initiatieven die zich bezighouden met verlies en rouw, maar zij zijn niet altijd op de hoogte van elkaars activiteiten. Hierdoor hebben mensen ook geen overzicht hebben en zoeken soms tevergeefs naar ondersteuning.”
Daar moest verandering in komen. Carla Neefs – toegepast psychologe – sloot zich aan bij het project en de bal ging rollen. Vanaf donderdag bieden opgeleide vrijwilligers, stagiaires en een handjevol professionele krachten praktische ondersteuning, begeleiding en advies aan bezoekers van het Rouwstation. Diverse gespreksgroepen, wandelmiddagen, trainingen, lezingen en psycho-educatie vallen onder het aanbod van het Rouwstation, dat een samenwerkingsverband is tussen Humanitas, CVU Uitvaartzorg en Rouwgesprekken.nl van Willem Vermeijden.

De nasleep van het verlies duurt langer dan de aandacht die de omgeving heeft

Taboe
Vermeijden: “Wij hebben contact gelegd met verschillende professionele organisaties en zelfstandig werkende huisartsen en therapeuten die met rouw te maken hebben. Zodoende creëerden we een ‘levende’ sociale kaart, indien verwijzing nodig blijkt.”
Maar de initiatiefnemers willen rouw in de eerste plaats normaliseren. “Dat is ontzettend belangrijk – rouwenden laten beseffen dat het normaal is wat je doormaakt. Er wordt soms te snel geproblematiseerd door betrokkenen en gekozen voor therapie of medicatie. Onze boodschap is: je mag voelen wat je voelt, het is jouw verdriet. Mensen willen daar gewoon aandacht voor, hoe lang geleden het ook is.”
Vermeijden vult aan: “De nasleep van het verlies van een dierbare duurt altijd langer dan de aandacht die de omgeving voor jouw rouw heeft. Het gemis wordt alleen maar groter naarmate de tijd verstrijkt – dat realiseren veel mensen zich niet. Daarom is lotgenotencontact, met mensen die weten wat je doormaakt, zo belangrijk.” Er is ook een taboe op rouw, denkt Hartlief. “Mensen associëren het met de dood en vinden het vaak een lastig onderwerp om over te praten. Middels voorlichtingen streven wij ook naar meer kennis en acceptatie binnen de samenleving.”

Na vijftig jaar huwelijk zit iemand ineens alleen op de bank en dan zeggen mensen: ‘jullie hebben toch een mooi leven gehad samen’ of ‘het was zo’n mooi afscheid’

Ontredderd
Er staan al verschillende lezingen gepland. Van ‘Hoe ondersteun je mensen in de rouw?’ tot ‘Financieel overleven terwijl je verdriet hebt.’ Er worden verschillende activiteiten georganiseerd voor uiteenlopende doelgroepen. Ouderen zijn een bijzondere groep, zo blijkt. “Niet-erkende rouw”, stelt Vermeijden. “Na vijftig jaar huwelijk zit iemand ineens alleen op de bank, helemaal ontredderd. En dan zegt de omgeving dingen als, ‘jullie hebben toch een mooi leven gehad samen’, of, ‘het was zo’n mooi afscheid’. Daarmee ga je voorbij aan de rouw die iemand doormaakt.”
Vermeijden en Hartlief verloren allebei een kind. “Wij zijn allebei op een plek terecht gekomen in de hulpverlening waar we gedijen, maar waar we nooit terecht waren gekomen als onze kinderen niet waren overleden – dat is heel dubbel”, stelt Vermeijden. “Naast dat grote verlies is dit ook een stukje zingeving, het geeft het leven weer betekenis. Wij proberen mensen te helpen vanuit die eigen ervaring. Rouwen moet je zelf doen, maar het hoeft niet alleen.”

http://www.rouwstation.nl

Over Willem Vermeijden
Merel, de dochter van Willem Vermeijden, beroofde zichzelf op 23-jarige leeftijd van haar leven. In oktober 2013 verscheen er over die gebeurtenis een artikel in het Rotterdams Dagblad. Vanuit de behoefte om ouders te ontmoeten die ook een kind verloren hebben, richtte Vermeijden een lotgenotengroep op: Rouwgesprekken.nl.
Nadat het artikel in deze krant verscheen ontving Vermeijden een stuk of dertig reacties. Dat waren mailtjes van lotgenoten die hun steun betuigden of hun eigen verhaal wilden delen, maar ook mensen die zich aanmeldden voor de groep.
Het duurde niet lang of de eerste bijeenkomst was een feit. Enige tijd verstreek en inmiddels bestaat er een tweede ouder-lotgenotengroep in Brielle,die begeleiding krijgt van Annette Hartlief. En binnenkort begint een derde groep aan de Kleiweg, waar de leiding in handen is van Marjan Dilven. Zij is deelnemer van het eerste uur van Vermeijden’s eigen groep.
Naast de gespreksgroepen verzorgt Vermeijden presentaties met een sterk persoonlijk karakter en doceert hij het vak “Afscheid nemen en rouwen” aan de Hogeschool Rotterdam.
Op verzoek spijkert de Rotterdammer ook de kennis bij van medewerkers die zich inzetten bij welzijnsinstellingen en organisaties. Zo geeft hij presentaties aan GGZ/BAVO Rotterdam over suïcide preventie met als titel: ‘Belangen van behandelaars en ouders met een een kind in de GGZ’

Dit artikel verscheen op 28 mei 2015 in het Rotterdams Dagblad.