Elf boeken: twee keer de prijs voor het Beste Rotterdamse Boek, een nominatie voor de Gouden Strop én een boekverfilming. We mogen trots zijn op onze Judith Visser (38). “Welnee joh”, zegt ze zelf. “Een medicijn tegen kanker uitvinden, dát is een prestatie. Maar een verhaaltje verzinnen… Get real!” De bescheidenheid zelve. Of is het Rotterdamse nuchterheid? Een openhartig gesprek over opgroeien en leven met Asperger, over de stad en het strand, haar (wolf)honden, boeken én haar moeder.
Tekst: Karin Koolen
Beeld: Petra van der Veer
Verschenen in: Gers! magazine #14
Dinsdagochtend, half elf. Het is rustig in Badhotel Rockanje. De serveerster neemt de tafels af waar eerder mensen zaten te ontbijten. De donkerbruine lederen fauteuils rond de knetterende open haard doen winters gezellig aan. Je zou bijna vergeten dat het zomer is. Hier komt Judith Visser graag, schreef ze in de mail. Ze komt net binnen. Haar lange zwarte haren verwaaid na de strandwandeling die ze gemaakt heeft. Stevige wandelschoenen onder een skinny jeans en honden Sandy en Yuriko aan de lijn in haar rechterhand. Jongste telg Adrian, ja, uit de film Rocky, draagt ze in haar armen. “Negeer haar maar’, zegt ze. “Ze moet nog erg wennen aan mensen.” Vooruit, het is veelgevraagd om een pup van een paar weken oud te negeren, maar we doen ons best. We ploffen neer in een hoekje van het restaurant, de grote honden waakzaam naast haar stoel. Judith vraagt een bak water en bestelt voor zichzelf een kop thee.
Leuk, een interview voor Gers!, vond ze, want al woont ze inmiddels al jaren in Rockanje, ze is en blijft die Rotterdamse schrijfster. En daar is ze trots op. “Mijn boeken spelen zich altijd af in Rotterdam, meestal op Zuid. Ik vind het een leuk idee als mensen het Rotterdamse decor echt voor zich zien.”
Waar ben je momenteel mee bezig?
(lacht) “Ik zou nu aan mijn nieuwe boek moeten werken, maar in de praktijk ben ik hele dagen bezig mijn wolf op te voeden. Ik moet 24/7 op Adrian’s lip zitten. Maar mijn volgende boek is een autobiografische roman, over hoe een jong meisje uit Rotterdam-Zuid haar weg vindt in het leven en schrijver wordt.”
Een tipje van de sluier…?
“Ik ben vlakbij Slinge geboren. Mijn moeder was huisvrouw, mijn vader werkte als postbezorger. Ik zat vaak op mijn moeders schoot terwijl ze een boek las en besefte; door naar die kleine tekens te kijken, ontstaat er een verhaal in je hoofd. Dat vond ik zó fascinerend! Zo leerde mijn moeder me lezen en schrijven – ik was toen drie jaar oud. Vanaf dat moment verslond ik de boeken van De Vijf, over vier kinderen en een hond die mysteries oplossen. Eenmaal op de kleuterschool moest ik ineens met blokken spelen. Vreselijk. Mijn moeder gaf me daarom een boek mee, maar de juf pakte het af – ze geloofde niet dat ik kon lezen. Dat hakte erin. Ik was namelijk heel onhandig, kon op mijn achtste pas veters strikken, maar lezen kon ik wél.”
Pas twee jaar geleden werd Judith gediagnosticeerd met Asperger. “Niemand had ooit van Asperger gehoord”, vertelt ze. “Ze dachten dat ik dom was. Tot mijn vierde had ik weerzin om te praten. De kleuterschool was voor mij een verschrikking; lawaaierig, al die kinderen! Op de eerste dag liep ik weg van de herrie. Ik ging op de wc in het wijkgebouw zitten, niet snappende dat iedereen in paniek was. Ik voelde me vaak verkeerd begrepen. Mijn ouders begrepen me wel. Ze wisten niet wat Asperger was, maar ze wisten wel wie Judith was. Ik zat lekker vaak op mijn kamer, met een boek en mijn hond.”
‘Mijn ouders begrepen me wel. Ze wisten niet wat Asperger was, maar ze wisten wel wie Judith was’
Maar het aanpassen in de ‘echte wereld’ was moeilijk, bekent ze. “Je kunt je niet altijd afzonderen. Tijdens de middelbare school zat ik dagen te lezen in de grote bibliotheek. Ik houd van dat gebouw. Zo machtig, met die roltrappen. Ik slaagde trouwens met een 10 voor Engels en Nederlands.”
Waarom nu een autobiografie?
“Wie zit er op te wachten, dacht ik nog. Maar steeds vaker kreeg ik de vraag om mijn eigen verhaal te schrijven. Mensen horen graag hoe iemand met een stoornis in het autismespectrum slaagt iets te bereiken, dromen waar te maken. Ik hoop nu maar dat mensen er iets van kunnen leren. Het gaat ‘Zondagskind’ heten – ik ben op zondag geboren en vertrouw er altijd blind op dat alles goed komt.”
Hoe is het om in je eigen verleden te duiken?
“Het zijn interessante wandelgangen waar ik doorheen loop in mijn hoofd. Ik heb geen moeite met dingen die gebeurd zijn, maar vind het soms wél frustrerend om het op te schrijven, omdat ik het nu anders zou doen. Ik ben een herschrijver. Was dit een schriftelijk interview, dan zou ik mijn antwoorden zes keer herschrijven. Maar wat ik nu zeg, is gezegd. In het echte leven kun je niet herschrijven. En voor mijn autobiografie moet ik waarheidsgetrouw blijven. Soms wilde ik weleens dat ik in één keer het juiste zei en deed in het leven. Mij overvalt alles; ik heb niet de rust om dingen eerst te verwerken. Achteraf had ik het altijd anders willen aanpakken.”
Judith kijkt ondertussen naar de hond die binnen komt – gaat het goed? Het gesprek komt via een korte omweg op agressieve honden die een andere hond aanvallen. “Je moet een vinger in de anus van de aanvallende hond steken. Dat klinkt ranzig, maar het werkt echt.”
“Terwijl wij hier zitten te praten, hoor ik de koffiemachine, gerinkel van bestek, mensen lopen in en uit – dat is uitputtend”, bekent Judith. “Ik ben snel overprikkeld en moe en kan niet goed onder de mensen zijn. Na dit interview ga ik thuis twee uurtjes op bed liggen; gordijnen dicht en rusten. Dat vinden mensen weleens raar.”
Joh…
“Geeft niks. Dat plan ik zo.”
Ze wijst op haar Tsjecho-Slowaakse wolfhond Yuriko, die trots en fier naast haar zit. “Zij daarentegen is gek op drukte. Daardoor kan ik er ook beter tegen. Stiekem is ze mijn hulphond – ze gaat mee naar lezingen en feestjes. Dan ben ik er wel, maar gezellig met haar en dat geeft rust. Daardoor kan ik ook wat vaker gaan.”
In 2010 ben je van Rotterdam naar Rockanje verhuisd. Voor de rust?
“Ik ben het rare zwarte schaap dat in Rockanje is gaan wonen – haha. Ik kwam hier al mijn hele leven om tot rust te komen. Ik hoopte hier op een dag te wonen, in een vrijstaand huis aan het strand. Dat is gelukt! Weet je wat grappig is? Laatst onderzocht ik mijn stamboom en toen bleken er voorouders van mijn moeders kant uit Rockanje te komen – dat wist niemand.”
Mis je de stad?
“Ik mis de pizza’s van Il Carretto! We rijden er nog steeds voor op en neer. Maar serieus, je mist iets wanneer je iets kwijt bent en ik ben de stad niet kwijt. Ik kom er regelmatig en word nog steeds als Rotterdamse gezien, maar ik ga nooit meer weg uit deze duinen.
‘Ik houd van Rotterdam. Niet van de Lijnbaan op zaterdagmiddag, wél die van dinsdagochtend’
Ik houd van Rotterdam. En dan niet van de Lijnbaan op zaterdagmiddag, wél die van dinsdagochtend. Vijf uur ’s middags Rotterdam CS; wat een gekkenhuis! Ik woonde hiervoor in een flatje op Zuid boven iemand die de hele dag gabber draaide. Stadswachten die snauwden dat mijn honden niet los mochten in het Zuiderpark – allemaal redenen om te gaan. Maar ik loop graag over de Erasmusbrug met Yuriko. Paddy Murphy’s is overdag mijn favoriete stekkie. Lekker aan zo’n tafeltje, beschut en donker; dan voel ik me alleen op de wereld. Zo geniet ik van het stadsgevoel. Al ben ik altijd blij als ik weer thuis ben.”
Waar haal jij de inspiratie vandaan voor je verhalen?
“Vaak zijn het dingen die ik zie of hoor. Die schrijf ik bewust niet op – als een idee niet blijft hangen, is het niet goed. Als ik er na een maand nog steeds aan denk, dán ga ik het serieus nemen. Zo zag ik bij Oprah Winfrey een vrouw die haar haren uittrok; dat verwerkte ik in ‘Stuk’. En in elke klas zit wel een Yvanka zoals in ‘In seizoenen’, zo’n vroegrijpe lolita die op haar twaalfde al relaties heeft met oudere mannen. Ik vond het leuk om vanuit zo’n man te schrijven.”
Het creëren van iets dat begon met een ideetje in jouw hoofd is geweldig, zegt Judith. “Als het af is dan, de fase daarvoor is ruk. Ik doe het nooit meer, denk ik dan. Maar dan is er alweer een nieuw idee ontstaan…”
Wat verwerk je van jezelf in de personages?
“Al mijn hoofdpersonen zijn vegetariër. Ik kan niet schrijven vanuit iemand die een gehaktbal eet. En de ik-persoon heeft altijd een huisdier.”
De ik-persoon raakt ook vaak van het padje…
“Het is toch niet leuk om te schrijven over iemand die keurig binnen de lijntjes blijft? Je kunt heerlijk losgaan in het schrijven over mensen die ontsporen. Ik hou van antihelden, dat je als lezer meeleeft met de ik-persoon en ineens denkt; shit man, wat doet-ie nu? Ik kon vroeger ook erg doorslaan in interesses, zag dingen die er volgens anderen niet waren. Ik heb getwijfeld of ik dit op wilde schrijven in ‘Zondagskind’, maar toen dacht ik; fuck it, waarom niet? Iedereen is wie hij is en heeft dingen gedaan die ze misschien nooit durven zeggen. Zo had ik tot mijn achttiende een imaginary friend waar ik heel ver in ging. Mijn theorie was: elke zondag zitten de kerken vol, is dat geen imaginary friend? Ik ben tenminste origineel.”
‘Elke zondag zitten de kerken vol, is dat geen imaginary friend? Ik ben tenminste origineel’
Hoe is het voor een ‘herschrijver’ om eigen boeken terug te lezen?
“Moeilijk! (lacht) Ik heb thuis ook geen enkel boek van mezelf op de plank staan. Ik voel altijd een afkeer van wat ik eerder schreef. Oh mijn god, denk ik dan, dat hebben zoveel mensen gelezen! In mijn hoofd is het verhaal perfect, maar zo krijg je het nooit op papier. Echter heb ik niet de middelen om tien jaar over een boek te doen, dus op een gegeven moment moet het ook gewoon af. Ik wil het verhaal dan ook de wereld in hebben. Maar bijvoorbeeld Tegengif, achteraf heb ik spijt dat ik alle hoerenlopers als vieze, foute types neergezet hebt. Ik zou nu een andere insteek kiezen. Overigens is mijn laatste boek In seizoenen nog heel vers, daar kan ik nog mee leven…”
Dat was ook deels autobiografisch, gebaseerd op jouw moeders strijd tegen kanker.
“Ik heb alleen wat namen veranderd en gebeurtenissen en karakters gewisseld om het beter in een vorm te krijgen. Maar inderdaad, ‘Annabel’ is wel echt mijn moeder ja.”
Knap, die openheid…
“Weet ik niet. Ik schrijf, verder kan ik niks. Ik vind het knap als mensen alles kunnen, of kunnen tekenen. Mijn moeder schilderde huisdieren met olieverf aan de hand van foto’s die ze kreeg. Schitterend! We hebben allemaal een hand en een penseel, maar de één kliedert maar wat en de ander maakt kunst.”
Schrijven ook; je hebt allemaal een toetsenbord en tien vingers.
“O ja.. dat is waar. Ik schrijf trouwens met de hand. Daarna typ ik alles over. Ik kan me niet concentreren achter een laptop – die berg ik, samen met mijn telefoon, op in de keuken. Gordijnen dicht, oordopjes in, kleermakerszit op de bank, kussens op schoot, pen en papier en aan elke kant een hond. Zo zit ik erbij.”
Wat maakt het schrijverschap voor jou mooi?
“Schrijven is een manier om te uiten; je wordt gehoord, je kunt kwijt hoe je naar dingen kijkt. Maar het allerfijnste vind ik het alleen zijn. Dat kan met weinig beroepen. Mijn dagen zijn heel voorspelbaar; ik sta vroeg op, trek een uur uit voor mijn ontbijt, neem een douche en ga wandelen met de honden. We lopen elke ochtend tien à vijftien kilometer, iedere keer een andere route om ze scherp te houden. ’s-Middags lopen we weer zo’n afstand.
Je leeft dus heel solitair. Maar je bent ook – sinds 2010 – getrouwd?
“Ja. Soms best moeilijk voor mijn man. Ik houd ontzettend veel van hem, maar vind het ook elke dag moeilijk als-ie thuiskomt. Dat verstoort de rust. Dat klinkt gemeen – zo bedoel ik het niet, want hij is geweldig. Maar het beeld van de tv, het geluid van zijn telefoon… Ik wil er niet over zeuren, maar ik besef ook dat ik niet niet kan zeuren. Zonder zeuren zou ik er vandoor gaan. Dan trek ik me terug. Als kind zat ik ook alleen op mijn kamer terwijl ik hele lieve ouders had. Als hij er niet was zou ik alleen zijn. Ik heb geen relatie nodig om gelukkig te zijn.”
‘Ik heb geen relatie nodig om gelukkig te zijn’
Wat verbindt jullie?
“Liefde. En humor! We ontmoetten elkaar in 2006 en hebben sindsdien bijna elke dag gelachen. Maar soms gun ik hem een vrouw die makkelijker is. Dat hij vrienden uit kan nodigen thuis, een vrouw die meegaat naar zijn Harley-club. ‘Zou je niet liever…’ ‘Nee’, zegt hij dan. ‘Ik houd van jou.’ Ik geloof hem maar. Hij probeert mij te begrijpen en daar mag ik me gelukkig mee prijzen. En ik pas me ook aan; vroeger werkte ik alleen maar ’s nachts, nu alleen overdag.”
Lees hij jouw boeken?
“Hij leest alleen mijn boeken – daar doet hij dan een maand over. Over In seizoenen deed hij langer. Hij heeft het ziekteproces van mijn moeder van heel dichtbij meegemaakt en vond het moeilijk om alles terug te lezen. Mijn moeder overleed vier jaar geleden, toen ze 59 was. Dat slaat natuurlijk helemaal nergens op.”
In het boek zijn de ouders gescheiden…
“Mijn eigen ouders zijn nooit gescheiden. ‘Sorry pap, in het boek ben je homo en woon je in Spanje’, moest ik zeggen. Hij mist haar erg, maar zorgt wel goed voor zichzelf en het huis. Ik vind het moeilijk om daar te zijn hoor, ik verwacht bijna nog steeds dat ze daar op de bank zit en thee zet. Vroeger zwaaiden mijn vader en moeder ons samen uit, nu staat hij alleen voor het raam. Mijn ouders hadden grote plannen voor hun pensioen; nu is mijn vader met pensioen en hij zit thuis.”
Hoe was de band met jouw moeder?
“Elke dag even bellen. Ik ben in mijn jeugd altijd heel vrij gelaten; ze had echt vertrouwen in me en accepteerde me onvoorwaardelijk. Dat is een bijzondere manier van opvoeden geweest. Daardoor heb ik het gevoel dat alles kan.
Ze kwam hier in Rockanje ook elke maand mijn tuin doen – die heb ik sinds haar overlijden niet meer gedaan. Ook geen ramen gezeemd trouwens… Maar weet je, ergens is iets van haar achtergebleven. Dat voel ik en daardoor kan ik er goed mee omgaan. Ze is niet weg; wij zien haar alleen niet met onze beperkte blik. Wij begrijpen alleen wat we zien en zelfs dat niet altijd.”
Haar moeder was haar grootste fan, vervolgt Judith. “In boekwinkels haalde ze verhaal als mijn boeken er niet lagen. Nu heb ik spijt dat ik dan een beetje boos op haar werd – ik vond het gênant. Dit interview zou ze uitgeknipt hebben. Ik doe dat niet, maar mijn ouders zijn zo trots. In hun ogen is het heel wat als je schrijft en prijzen wint.”
Is het dat niet?
“Nee. Ik hoop dat ik ooit iets bereik en trots kan zijn. Misschien dat wat ik nu schrijf – maar mijn thrillers waren vooral sensatie en voor de lol – nu richt ik me echt op romans. Als iemand een medicijn tegen kanker uitvindt, dat vind ik een prestatie, maar een verhaaltje verzinnen? Get real. Mijn moeder kon heel mooi schilderen, daar maakte ze mensen ook blij mee. Mensen hebben dat aan de muur hangen. Ik ook trouwens. Mijn schilderij van mijn vorige hond en Sandy zou ze van de muur halen en dan zou ze Yuriko en Adrian erbij geschilderd hebben…”
Heb je zelf trouwens een kinderwens?
“Nee. Ik zou me helemaal in het moederschap verliezen en nooit meer een boek schrijven. Ik vind kinderen leuk, maar er is een beperkte tijd dat ik ze kan hebben. Om het weekend logeert mijn stiefdochter bij ons en ik doe mijn best een leuke stiefmoeder zijn. Maar ik vind het prima dat het hier ophoudt; ik plant me voort met mijn boeken.”
‘Wil je als volwassene gelukkig zijn, moet je de dingen doen die je als kind gelukkig maakten’
Ben je gelukkig?
“Wil je als volwassene gelukkig zijn, moet je de dingen doen die je als kind gelukkig maakten. In mijn jeugd liep ik al graag met de hond. Als je dat maar onthoudt en blijft doen, dan ben je denk ik gezegend en gelukkig. Veel mensen verliezen zich in hoe het hoort en wat er verwacht wordt.
Ik heb een leven om me heen gebouwd waarin ik heel gelukkig ben en waarin ik heel goed functioneer. Een klein sociaal leven; alles wat daarbuiten valt trek ik slecht. Soms ontkom je echter niet aan de echte wereld – wanneer ik dan toch iets van die echte wereld moet ondergaan, word ik labiel. Maar 90% van de tijd leef ik in die andere wereld – en die is heel prettig.”
En toch schrijf je juist over die echte wereld.
“Die fascineert me en ik heb het allemaal gezien in Rotterdam. Ik ben een observant; in een grote groep zit ik in een hoekje, maar ik hoor en zie alles – eigenlijk net als Juriko. Zo maak je veel meer mee dan wanneer je in massa staat te kletsen. Mensen zijn fascinerend – ieder mens is een personage en als schrijver vergroot je alles uit. Alles wat ik observeer stapelt zich op en vormt zich in een verhaal.”
Wat is nog jouw grote droom?
“Ooit dat ene boek schrijven waar ik echt trots op kan zijn. Waar ik 10 jaar mee bezig ben! Angelas’s Ashes of Uncle Tom’s Cabin zijn mijn favoriete boeken. Als ik me vergelijk met zulke grote schrijvers is wat ik doe kinderspel. Tien jaar geleden kon ik nog leven van mijn schrijfwerk, maar door het illegaal downloaden en het verdwijnen van boekhandels lukt dit niet meer. Nu doe ik vertaalwerk om in mijn inkomen te voorzien. Dat is best fijn, want ik hoef niet langer commercieel te denken. Ik schrijf nu voor mezelf.”
https://gersrotterdam.nl/verhalen/rotterdammers/599/zondagskind-van-zuid