De loempia’s van mama Hong

Trots op het verhaal dat gisteren in het Algemeen Dagblad verscheen!


DSC01757

De loempiakramen van Đông Tây zijn sinds 1986 niet meer weg te denken uit het Rotterdamse straatbeeld. De familie Nguyễn bracht de Vietnamese loempia naar Rotterdam. Met zoon Thuân aan het roer kunnen klanten hier binnenkort ook terecht voor authentiek Vietnamees streetfood. Geserveerd vanuit vernieuwde kramen!

Tekst en beeld: Karin Spillenaar-Koolen

“Ben je weleens in Vietnam geweest?”, vraagt Thuân Nguyên (36). Hij nam de leiding in het familiebedrijf in 2007 – na de beroerte van zijn vader – op zich. “Je ziet er overal kraampjes met streetfood. Mensen rijden op scootertjes door de drukke straten en halen onderweg een gerechtje op.” Hij neemt een hap van zijn Bánh mì, een Vietnamese baguette zoals-ie in Vietnam sinds de Franse kolonisatie bereid wordt; een krokante korst, weinig deeg en veel ruimte voor de heerlijke vulling van kip en rauwe groenten. “Zo maakten mijn moeder – mama Hong – het thuis voor ons. Ik dacht; waarom zouden wij het niet maken voor de Rotterdammers?”

Vermoedelijke geen slechte gok, want in Amerika en Australië is de Bánh mì populairder dan de loempia in Nederland. “In Nederland kon je het echter nergens kopen – wij reden er vroeger voor naar Frankrijk! Een mijl op zeven natuurlijk. Toen zijn we het zelf gaan maken.”

Niet alleen de Bánh mì, maar ook de lenterollen met kip of garnalen en de Vietnamese kipspiesjes zullen het menu straks verrijken. Nguyên: “In Nederland eet je dit in restaurants, in Vietnam gewoon aan de straatkant. Toen er steeds meer terugkerende reizigers aan de kramen op de Lijnbaan en de Korte Hoogstraat vroegen om gerechten die ze in Vietnam gegeten hadden, wist ik wat ons te doen stond.”

Met de boot uit Saigon

Hij zet daarmee een stap in een lange familiegeschiedenis. Het is de familie Nguyên die de loempia in de havenstad geïntroduceerd heeft, aldus de familie. “Thuân was 1 jaar oud toen wij de levensgevaarlijke boottocht vanuit Vietnam maakten”, vertelt Nguyễn Thị Hồng – ofwel, mama Hong. De familie vluchtte na de val van Saigon, voor het naoorlogse regime dat het leven van sympathisanten met Amerika onmogelijk maakte. Hong: “We kwamen in Nederland terecht; hartje winter, een vreemd land, een vreemde taal. Mijn man en ik konden geen vast werk vinden maar waren vastberaden hier een bestaan op te bouwen. Ik had in Vietnam ook al een eetkraampje gehad en zodoende besloten we om hier loempia’s aan de man te brengen.”

Het had wat voeten in de aarde om de Rotterdammer kennis te laten maken met die ‘exotische’ loempia. Maar de aanhouder wint en in 1986 kreeg de familie Nguyên twee standplaatsen, precies waar ze nu ook staan. Thuân Nguyên: “Daarna zijn alle Vietnamezen in Nederland elkaar na gaan doen – het liep immers als een trein – en 35 jaar lang serveren we nu loempia’s op straat. Maar er is zoveel meer!”

Nieuwe kraam

image003

De oranje kramen met de – volgens Nguyên – snack-achtige uitstraling passen niet meer bij het nieuwe concept. Ze worden nu omgebouwd; natuurlijke materialen en hopelijk een barretje met krukken als de gemeente akkoord gaat. “We hebben dubbele strandplaatsruimte gekregen en bouwen aan grotere kramen”, zegt Nguyên. “Die ruimte is hard nodig, want we bereiden de nieuwe gerechten ter plekke. Het is geen fast food meer – je bent echt even bezig. We krijgen er ook een kraam bij, aan de Karel Doormanstraat.” En, niet onbelangrijk, de kramen krijgen een nieuwe naam; ‘Mama Hong’, zal op de gevel prijken!

Kiezen voor Rotterdam

Het nieuwe concept past helemaal binnen de huidige foodtrends van authentiek multicultureel eten en weten wat je eet, stelt Nguyên. “Sommige mensen denken dat wij kant en klaar inkopen, maar alles komt uit onze eigen keuken in Berkel; van het deeg tot de sauzen. Dat was zo en dat blijft zo.”

Ook Rotterdam is gebaat bij Đông Tây 2.0, gelooft hij. “Veel van mijn vrienden gaan tegenwoordig liever naar Zoetermeer dan naar Rotterdam; gratis parkeren, dezelfde winkels, alles dicht op elkaar. De Rotterdamse binnenstad wordt minder druk. Geef mensen een reden om te kiezen voor Rotterdam! Dit is een taak van de gemeente, winkeliers en kleine ondernemers zoals wij. De meerwaarde van de stad zit ‘m in recreëren. Wij hopen daar met ons nieuwe concept aan bij te dragen.”

Overigens hoeven de ‘ouderwetse’ loempialiefhebbers zich geen zorgen te maken; die blijven ook gewoon op het menu!

Ossip van Duivenbode: “Ik ga nooit over de top”

Vers Beton interviewt in samenwerking met Rotterdamse Nieuwe jonge beeldbepalende en bijzondere ondernemers in Rotterdam. Wie zijn ze, wat doen ze en waarom kozen ze voor Rotterdam? Vandaag: Architectuurfotograaf Ossip van Duivenbode.

Tekst: Karin Koolen
Beeld: Richard Beukelaar

Het zijn drukke tijden voor Ossip van Duivenbode (34). Hij heeft diverse fotografieprojecten lopen in binnen- en buitenland, speelt deze week (11 december red.) een belangrijke rol bij de opening van het Timmerhuis aan de Meent en als klap op de vuurpijl is hij net verhuisd. Desondanks maakt hij graag tijd vrij voor een interview. We treffen elkaar in De Huiskamer op het Centraal Station.

Gelijk maar een brutale vraag; klopt het dat jij in het nieuwe Timmerhuis woont?

“Ja! De afgelopen 2 ½ jaar heb ik het bouwproces nauwgezet gevolgd en vastgelegd. Het project sprak me meteen aan. Ik ben dan ook een echte binnenstadbewoner – ik woonde hiervoor aan Hofplein. In het Timmerhuis zitten mijn vriendin, zoontje (2) en ik weer middenin de stad, maar nu op 12 hoog met een spectaculair uitzicht. Door de bouwstijl is het meer een apenrots dan een woontoren – elke woning is uniek. Ik heb een hele serie foto’s gemaakt voor de pers. Tijdens de officiële opening houdt ik voor hen open huis – best spannend!

Een groot voordeel is het licht in huis! Als fotograaf ben ik altijd bezig met licht. Als ik wakker word kan ik gelijk inschatten wat voor weer het wordt; waar komen de wolken vandaan? Hoe heiig of hoe helder is het? Ik merk nu al dat dat invloed heeft op de planning van de dag.”

En hoe was het weer vanmorgen?

“Laat ik het zo zeggen; het is een perfecte dag om met jou af te spreken en straks wat werk binnenshuis te doen.”

Jij bent architectuurfotograaf. Hoe is dat zo ontstaan?

“Ik studeerde architectuurgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. In 2007, het Architectuurjaar in Rotterdam, kreeg ik een stageplek bij AIR. Ik heb toen meegewerkt aan een publicatie over 30 jaar architectuur in Rotterdam en trok de rol van beeldredacteur naar me toe. Daarvoor dook ik regelmatig het archief in op zoek naar foto’s van gebouwen. Omdat ik een deel van die foto’s niet goed genoeg vond, besloot ik ze zelf te maken. Wat bleek? Die waren zo goed dat ze gebruikt konden worden in het uiteindelijke boek! Daarna heb ik nog jaren voor AIR gewerkt in verschillende projecten, maar het werken met beeld sprak me meest aan. Ik kreeg gaandeweg steeds meer fotografieopdrachten. In 2010 schreef ik me in bij de Kamer van Koophandel en sinds 2012 is dit mijn fulltime baan.”

Heb je een fotografieopleiding gevolgd?

“Nee, op een cursus bij de SKVR na. Technisch heb je dit vak snel onder de knie, zeker nu bijna alles digitaal gaat. Ik ben ook blij dat ik geen fotografieopleiding genoten heb. Fotografie is namelijk niet de drijfveer voor mijn foto’s; architectuur is dat wel.

Om goed te worden moet je je vol overgave specialiseren. Als je teveel wilt, of jezelf teveel verbreedt, kom je moeilijk aan opdrachten. Door je te specialiseren creëer je op een gegeven moment een netwerk dat je verder helpt. Een sportfotograaf heeft een heel ander netwerk, spreekt een andere taal, vindt andere dingen leuk. Ik geniet van stedenbouw en stadsarchitectuur!”

Hoe helpt jouw studieachtergrond je in dit werk?

“Tijdens de studie leerde ik architectuur begrijpen, er naar te kijken, en ontwikkelde ik een kritisch vermogen; het goede van het minder goede onderscheiden. Wat is interessant? Waar wil ik mee bezig zijn? Ik gebruik mijn studie dus elke dag!”

Welke rol speelde fotografie in jouw jeugd?

“Geen, eigenlijk. Als kind was ik goed in tekenen. Ik zie fotograferen als een soort verlengstuk daarvan; ik kon niet creëren vanuit niks, maar als ik iets bekeken had kon ik dat heel precies natekenen. Als fotograaf doe ik hetzelfde; heel goed kijken, alle tijd en rust nemen, de omgeving observeren. Als een bezetene tussen mensen door rennen op een event is dan ook niks voor mij. Geef mij een onderwerp waar ik over na moet denken; standpunten uitproberen, statief neerzetten en dan uren bezig zijn met die ene foto. Die foto moet worden zoals ik die plek of dat gebouw ervaar. De foto is dan een hulpstuk om bezig te kunnen zijn met die architectuur.

Allebei mijn ouders zijn architect. Ik ben opgegroeid in de stad en geïndoctrineerd door stedentripjes (lacht). Een tijd geleden was ik in New York. Ik vind het zo fascinerend dat zo’n stad door mensenhanden gebouwd is en dat in slechts een paar honderd jaar. Ook in Rotterdam heb ik dat gevoel; waarom ziet de stad eruit zoals ze eruit ziet? Zo’n vraag houdt mij bezig.”

Hoe Rotterdams is jouw werk?

“Ik werk over de hele wereld maar ik woon hier. Ik ken de stad ook om mijn duimpje. Veel van mijn opdrachtgevers zijn in de stad gevestigd. Rotterdam is altijd in ontwikkeling – dat fascineert mij. Hier tref je een bepaald soort lelijkheid die ik – misschien daardoor – mooi vind. Als je architectuur gaat begrijpen, ga je anders kijken en het anders waarderen. Kijk bijvoorbeeld naar het Groothandelsgebouw; in de jaren ’90 vonden veel mensen dat een lelijk gebouw. Net als Central Post – goddank is dat niet afgebroken maar gerenoveerd. Het heeft een andere functie gekregen en een nieuwe rol ingenomen naast het gloednieuwe Centraal Station – daardoor gaat men het anders waarderen. Maar ook flatgebouwen nabij de Lijnbaan; ‘dat zou leuk staan in Meppel’, hoor ik weleens, maar ik zie er mooie details in.”

Hoe zou je jouw stijl als architectuurfotograaf beschrijven?

“Strak en recht, zodat er rust in foto’s komt. Ik kader mijn foto’s zorgvuldig uit. Ik streef ernaar om het gebouw zo helder en compleet mogelijk in beeld te krijgen. Ik houd van mooi licht – zon, schemer – maar ik ga nooit over de top. Geen fratsen met filters en HDR technieken. Ik werk trouwens altijd met Tilt-shift; daarmee kun je de horizon precies plaatsen waar jij ‘m wilt.”

Op welke foto ben je het meest trots?

“Eigenlijk is dat een fotoserie; Flat(s). Flats omdat het foto’s van flatgebouwen waren, maar ook omdat het hele platte beelden waren; close-ups van een gebouwen. Het resultaat waren foto’s met strakke lijnen, precies recht gekaderd, maar doorbroken door kleine interventies; door menselijk handelen. Bijvoorbeeld een glazenwasser die kerstverlichting aan het weghalen is. Puur levenloze gebouwen kan ik ook prima fotograferen, maar juist zo’n onderbreking waardoor het minder afstandelijk wordt geeft het contrast. En dát maakt het interessant!”

Ossip-8509-1280x853

Wat is als freelancende ondernemer jouw beste zet geweest?

“In het diepe springen. Dat is wel een cliché he?”

Een beetje wel ja…

“Kijk, je wordt natuurlijk steeds beter in je communicatie met opdrachtgevers. En zakelijker. Noodgedwongen ook – op een gegeven moment kreeg ik zoveel werk dat het simpel werd; het kost wat het kost en anders maar geen opdracht. Daarmee straal je ook professionaliteit uit.

Een fout die ik – en veel freelancers met mij – heb gemaakt was teveel werk aannemen. Ook opdrachten die niet in mijn straat paste. Dat doe ik niet meer. Als het niet mijn type fotografie is zeg ik ‘nee’ en raad ik iemand anders aan die het beter kan en leuker vindt. Ook al is het het meest toonaangevende en prestigieuze bureau. ‘Maar als je wel iets hebt in mijn straatje weet je me te vinden’, zeg ik dan. Zo creëer je duidelijkheid over waarvoor mensen jou moeten benaderen.”

Soms hebben freelancers het gevoel dat zich geen ‘nee’ kunnen veroorloven. Ken jij dat?

“Dat herken ik ook wel hoor. Ik vind het nog steeds moeilijk om op vakantie te gaan. Dit jaar ben ik slechts een weekje weggeweest en dat was nota bene voor een bruiloft in Spanje. En dan check ik dagelijks mijn mail en sleep ik mijn laptop en harde schrijf mee om eventueel foto’s te kunnen versturen. Je bent toch bang dat je iets mist.”

Of dat iemand er van doorgaat met jouw klus!

Ossip lacht. “Het voelt soms als een wedstrijd, ja. Dat is ook leuk, want je stijgt boven jezelf uit. Als ik weet dat een andere fotograaf eenzelfde project fotografeert, dan ga ik nóg harder mijn best doen.”

Er hangt een spreuk op de Erasmus Universiteit; ‘De enige manier om beter te worden is door je eigen werk af te keuren.’

“Daar ben ik het wel mee eens. Blijf altijd kritisch op jezelf. Als ik foto’s zie ik uit 2012 denk ik soms; die zou ik nu anders maken. En dat is maar goed ook! Het zou treurig zijn als je in al die jaren niet groeit.

Er zijn ook grote verschillen tussen wat opdrachtgevers willen en mooi vinden; smaken verschillen. Soms schiet ik voor mijn gevoel een architectuurfoto met een net te heftig perspectief; dat staat de opdrachtgever te juichen. Of andersom. De kunst van het aanvoelen wat de opdrachtgever mooi vindt; die moet je gaan verstaan.

Ik streef er ook naar om niet te lang voor dezelfde opdrachtgever te werken. Elk nieuw begin vereist namelijk frisheid en energie om opnieuw na te denken en er compleet voor te gaan. Je moet je weer bewijzen! Afwisseling is goed – dat gebeurt in mijn werk volop.”

Tot slot; waar gaan jouw ambities naar uit?

“Het lijkt me leuk om nog meer onderzoekend en verhalen te fotograferen, in opdracht van uitgeverijen of magazines. Dus niet alleen sexy fotografie voor een designmagazine of voor promotiedoeleinde, maar echt verhalen vertellen. Bijvoorbeeld het in beeld brengen van het veranderende landschap van de Noordoostpolder. Of conciërgewoningen fotograferen; hoe werden ze gebruikt? Wat bleef over? Ik zou het mooi vinden om daar archieffoto’s bij te gebruiken als dat het verhaal ondersteunt. En dan zijn we eigenlijk weer terug bij mijn studieachtergrond; als architectuurhistoricus ben ik opgeleid om archieven in te duiken en onderzoek te doen. Het lijkt me mooi als ik dat met fotografie kan combineren!”

“Negativisme schoppen we hier zo de Maas in”

Vers Beton interviewt in samenwerking met Rotterdamse Nieuwe jonge beeldbepalende en bijzondere ondernemers in Rotterdam. Wie zijn ze, wat doen ze en waarom kozen ze voor Rotterdam? Ik interviewde drie ondernemers in de creatieve maakindustrie. Vandaag aan bod: het kunstenaarstrio én eigenaren van galerie/studio AAAfresh123.

Een expo in Milaan, schilderijen aan de muren van sterrenrestaurant Parkheuvel én nooit ruzie; Hans Kleinjan (1958), Maikel Kleinjan (1984) en Roderik Faasen (1990) timmeren flink aan de weg. We treffen de heren in hun atelier/galerie (700 m2) aan de Zaagmolenkade 123. Terwijl een dj in het atelier een plaatje draait en een handjevol mensen zich tegoed doet aan de gezelligheid, nemen wij plaats aan de lange tafel tussen de bonte verzameling schilderijen.

Wat een gezelligheid!

Maikel: “Yes! Dit is echt een woonkamer van de stad geworden – er zijn altijd mensen binnen. Vrienden of mensen die we tijdens een event ontmoeten en die later terugkwamen uit enthousiasme en soms dus bij het meubilair gingen horen! (lacht) De vrijheid moet zegevieren, niks is doordacht.”

Roderik: “Die bedrijvigheid inspireert enorm – er gebeurt hier altijd wat. Dus, breng je iets positiefs in? Wees welkom! Negativisme verdwijnt hier, dat wordt regelrecht de Maas in getrapt.”

©MvD-9319
Roderik Faasen (l), Maikel Kleinjan (m), Hans Kleinjan (r) Beeld: Max van Dongen

Drie schilders met verschillende leeftijden runnen samen een bedrijf. Hoe is dat ontstaan?

Roderik: “We hebben elkaar in 2008 leren kennen. Ik ben van jongs af aan bezig met schrijven en kwasterijen. Via Hans’ dochter kwam ik in aanraking met de familie Kleinjan. Hans’ toenmalig atelier in Delfshaven was de plek van ontmoeting – overdag is hij tandarts; ’s nachts wordt er gesjoemeld met kleuren.”

Maikel: “In 2008 kwam ik net terug uit Spanje. Ook ik was altijd bezig met tekenen, grafisch ontwerpen, film en fotografie. Zodoende werd er ‘gedrieën geschilderd’, met in het begin Hans als leermeester. Al gauw bleek dat we elkaars groeiprocessen versterkten. In het atelier, een plek waar niets moest en alles kon, hebben we onszelf en elkaar gevonden. Onze eigen speeltuin voor grote mensen.”

En wat doen jullie precies?

Roderik: “Schilderen! Alhoewel de schilderijen eigenlijk afvalproducten zijn van de gesprekken die hier worden gevoerd. Ook schilderen we vaak op locatie, bijvoorbeeld op festivals. We werken veelal gedrieën aan één en hetzelfde doek. Dan verschijnt er ineens een kwast over je schouder die een streep zet dwars door hetgene dat jij aan ’t doen bent. Doordat we elkaar doorkruisen komen we tot nieuwe inzichten waar je anders nooit toe zou komen. Tijdens het schilderen zie je iets ontstaan en dat wordt dan – pats – doorbroken. Die continue stroom van vernieuwing maakt het zo cool.”

Maikel: “Wij willen geen kunsttrucje uitvinden en hierin blijven hangen.”

Vanwaar de naam?

Maikel: “De studio in Delfshaven heette AAA gallery for contemporary art. We vonden de drie A’s wel goed bij ons passen. Het woord ‘fresh’ gebruikten we pas en te onpas en we wilde de nieuwe studio een fresh start geven. 123 is simpelweg het huisnummer.”

Wie koopt jullie werk?

Maikel: “Onze klanten bevinden zich tussen de top and bottom of society. In beginsel voornamelijk mensen uit eigen kennissenkringen – die kopen dan vooral om je op weg te helpen. Maar sinds een aantal jaren worden doeken veelal verkocht aan onbekenden. Steeds meer kunstkenners en verzamelaars, ook vanuit het buitenland, tonen interesse. We verkopen nu gemiddeld vijf schilderijen per maand. Merendeel van dit werk is threesome cooperation.

Roderik: “We hangen in een groot kantoor in Jakarta, een immense villa in New York, maar ook in een rijtjeshuis in Overschie. Zie het als één grote netwerkboom. Ieder schilderij dat ergens aan de muur hangt wordt weer gezien door tig anderen. We hebben net restaurant Parkheuvel ingericht; alle kunst daar is van ons. Dit zijn plekken die al snel leiden tot meer geïnteresseerden. Laatst kocht een havenbaron zeven schilderijen.”

De bal is lekker aan het rollen…

Maikel: “…en hij kan alleen maar verder gaan. De focus ligt nu op het buitenland. We hebben exposities gehad in Milaan, Zuid-Frankrijk, Zwitserland en Antwerpen en deze maand gaan we praten in Key West, Florida, over een eventuele expositie. We zoeken dan bewust naar een pand in de drukste straat om voorafgaand aan de expositie ‘en public’ te gaan schilderen om interesse te wekken. Mensen zien ons dan aan het werk, wat de schilderijen voor hen een extra dimensie geeft. Dat is echt dé manier.”

Roderik: “We nemen dan ook alles mee; we bouwen ons volledig atelier op. Dít hier is een universele plek die je overal ter wereld neer kan kwakken met overal hetzelfde effect; een taboeloze plek waar mensen met elkaar over alles kunnen praten. Mensen zijn ook altijd toegankelijker dan het lijkt – op straat denk je misschien van niet, maar hier ontstaat rust en ontdooit men.”

Wat is jullie beste zet geweest?

Roderik: “De verhuizing van Delfshaven naar Noord. Dat gaf ons zoveel lucht en mogelijkheden. Met deze ruimte kunnen we onze visie ruimtelijk in kaart brengen. Natuurlijk, 700 m2, het kost een paar stuivers, maar dat hebben we ook nodig met doeken van 2 bij 2 meter. Met een klein atelier houd je meer geld over, maar wat ga je met dat geld doen? Wij geven dat liever uit aan onze eigen tempel.”

Maikel: “Met een eigen atelier én galerie heb je alles zelf in de hand. We hangen de doeken precies daar waar wij ze willen. Alles dat hier hangt is trouwens geschilderd door ons – geen werk van anderen.

En wat bleek een minder goede zet?

Maikel: “Die zijn we vergeten. Fouten vegen wij onder het tapijt.”

Vooruit, een gouden tip dan!

Maikel: “Wees niet te voorzichtig. Gáán! Grijp ’t bij de lurven. Voorzichtig aan is voor de verzekeringsmaatschappij. Ga ervoor en sta erachter.

Grote ambities! Hoe Rotterdams is jullie bedrijf nog?

Maikel: “We schilderen geen Euromast of Erasmusbrug, maar we zijn hier alle drie geboren en houden van onze haven.”

Roderik: “Men zegt dat het honderd jaar duurt voor een stad is opgebouwd, dus Rotterdam heeft – na het bombardement – nog dertig jaar te gaan. Wij zijn onderdeel van dat groeiproces van de stad; dat maakt het zo cool. Wellicht was dit in een andere stad, met een andere mentaliteit, niet mogelijk geweest. Volharding, die term past het best bij de stad en bij ons; keihard doorvlammen tot je een ons weegt.”

En daarna?

Roderik: “Rotterdam blijft altijd onze thuisbasis, ook ten tijden van doorbraak. Er zal altijd een magneet in die Rotterdamse haven zijn die ons weer terugtrekt. Maar de globe is ons canvas.”

Rijstwafels en fotografie op OBS De Triangel

Op OBS De Triangel doen leerlingen van groep 6 en 7 mee met het fotoproject KLIK. Maar ze leren veel meer dan alleen maar foto’s maken, stelt kunstenares Janine Schrijver (49). “Door te fotograferen leren ze bewuster kijken naar zichzelf en hun omgeving én ze geven ons een inkijkje in hun leefwereld.”

Toen de leerlingen zojuist uitleg kregen over de fotografie-opdracht van deze workshop was er flink wat gekeet in de groep. Niet verwonderlijk op woensdagmiddag! Maar nu de leerlingen in tweetallen zelfstandig aan het werk zijn in de grote binnentuin blijkt dat ze elk woord van Janine verstaan hebben.

Twee jongens uit groep 6 besluiten dat ze de opdracht – het fotograferen van een vallende zak – het best kunnen uitvoeren door op de robuust houten picknicktafel te gaan staan. Het vereist wat teamwerk; Luca telt tot drie en laat de zak los. Aan zijn partner de taak om zo snel mogelijk te klikken. Na iedere foto duikt het tweetal op het display om het resultaat te bewonderen, om vervolgens een nog hoger klimobject te vinden. Mogelijkheden zat in deze tuin vol bomen en speeltoestellen. Alleen de wind speelt hen soms parten!

>> verder lezen

IMG_9519

Naar het consulaat!

image1.JPG

Voor de tweede keer loop ik de lange gang door. Maar dat is alleen maar omdat ik de eerste keer niet kon geloven dat het hier was. “Echt hoor”, verzekerde het meisje van de koffie me. “Voorbij de klapdeuren, bochtje om, aan je rechterhand.”
Nu pas zie ik het bordje. En de bel. Ik hoor een vaag gerinkel aan de andere kant van de rode deur en even later verschijnt een oudere man in de deuropening. Hij heeft zijn laatste grijze haren strak achterover gekamd. Zijn geblokte overhemd is keurig gestreken en zijn ogen staan een beetje schalks. Alsof hij net iets heel stiekems aan het doen was. Ik mag ‘m meteen.

“Buenos días. Ik kom een toeristenvisum halen.”
Meneer Consulaat houdt de deur uitnodigend voor me open.

Eenmaal binnen waan ik me in een kleine huiskamer. En gaat mijn antropologisch hart sneller kloppen. Met de doorleefde zwartleren bankstellen en een houten salontafeltje is een zithoek gecreëerd. Aan de muren hangen vergeelde posters van het beloofde en zonnige vakantieland. Zitten Josje en ik straks ook zo te gieren van het lachen in onze oldtimer terwijl we door Havana cruisen? Op verschillende plekken hangen landkaarten en staan kleine oldtimers uitgestald. Op de balie prijkt een hangplant en de tv speelt een Spaanstalig programma waar niemand naar lijkt te kijken.

Meneer Consulaat gebiedt me plaats te nemen aan de grote tafel en het formulier in te vullen dat hij me aanreikt. Ik ben meteen wakker. Laat je niet misleiden door de gemoedelijke sfeer en die gezellige hangplant; ik ga hier een bureaucratisch formulier invullen. Met militaire preciezie en in niet mis te verstane blokletters zet ik mijn gegevens op papier. Met een knikje wenk ik meneer Consulaat na een paar minuten dat ik klaar ben. Met mijn paspoort en formulier verdwijnt hij achter de wandscheiding. Ik zie zijn silhouet driftig krassen en stempels zetten.

Om de tijd te doden pak ik mijn telefoon er even bij. Ik bekijk mijn e-ticket nog eens goed. Shit! Ik heb zojuist ingevuld dat ik 2 januari op Havana aankom. Het blijkt echter net ná middernacht te zijn. Zul je net zien, word ik straks opgepakt voor visumfraude door meneer Douane. “Waar hield u zich gisteren op?” “Eh…” Geef daar maar eens antwoord op. Ergens boven de Atlantische Oceaan vermoedelijk. Word ik gelijk zo’n communistische bajes ingesodemieterd en zes weken later met een torenhoge boete, waar Eric en ik de rest van ons leven krom voor liggen, uitgezet. Josje alleen op reis; ik wekenlang tussen de ratten en de rest van mijn leven aan het brood met pindakaas.

Ik besluit dit drama te voorkomen en klop voorzichtig op de wandscheiding. Meneer Consulaat kijkt verstoord op.
“I’ll arrive at Havana the 3th, not the 2th”, zeg ik.
Hij kijkt me niet begrijpend aan, dus ik wijs op het display van mijn telefoon. Nu turen we samen en ineens begrijpt meneer Consulaat dat hij naar mijn e-ticket aan het kijken is. Met een grote schaterlach geeft hij me een klap op mijn schouder.
“Sit”, zegt hij.
Ik ga maar weer zitten.

Ik kijk nog maar wat in het rond. De tafel ligt bezaaid met flyers voor Cubaanse feesten, salsalessen en spoedcursussen Spaans. Het mag dan het consulaat van een louter communistisch land zijn; hier in Rotterdam wordt gewoon zaken gedaan.

Naast me zit een Nederlandse man die wil weten of zijn reisgenoten ook een visum nodig hebben. Zijn Engels is gebrekkig; hij formuleert zijn wanhopige vragen als stellige mededelingen die de dame van het consulaat telkens op het verkeerde been zetten.
“My friends don’t need visum?”, blaft-ie. Het is een vraag.
“No visum?”
“Yes? No visum? Sure?”
“Eh…?”
“So ok, they need visum.” Weer een vraag.
Ik krijg er bijna hoofdpijn van.
Goddank komt er even later een prachtige Cubaanse binnen die perfect Nederlands spreekt en de twee uit hun lijden verlost.

“Señora!”
Of ik alles even wil checken, je weet maar nooit. 22 euro moet ik afrekenen.
“Can I pay with card.”
Weer die lach. Nee natuurlijk niet, maar beneden kan ik pinnen. Zonder er verder woorden aan vuil te maken bergt meneer Consulaat mijn paspoort in een laatje.

Tien minuten later kom ik weer terug. Weer door die lange verlate gang in dat doodse Groothandelsgebouw op de mooiste kantoorlocatie van Rotterdam. Dat snap ik nou niet he, dat ze dát nou niet gaan pimpen, a la De Rotterdam. Maar dat is een andere discussie. Ik krijg mijn paspoort, een visum en een betalingsbewijs vol stempels terug. Normaliter zou je een stempel in je paspoort krijgen, maar met een Cubaanse stempel in je paspoort kom je Amerika wellicht niet in. Dat zou knap lullig zijn, want in het voorjaar willen mijn lief en ik weer naar Florida.

Maar eerst Cuba. En vandaag heb ik alvast een beetje mogen proeven. Cuba, here I come!