Rotterdamse nachten: de mystiek van een slapend Hotel New York

In de periode tussen de kortste en de langste nacht van het jaar bezoek ik voor Vers Beton stadgenoten die in de nachtelijke uren de kost verdienen. Want terwijl jij slaapt, wordt in Rotterdam hard gewerkt. In aflevering één: Menno, nachtportier van Hotel New York.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Beeld: Geertje van Achterberg
(Verschenen op: Vers Beton)

Nachtportier-HNY-1

Middernacht. De goedlachse Menno (31) – keurig gekapt en in een roodomrand jasje van Hotel New York – zit aan de telefoon als ik binnenkom. Het stel in de bruidssuite krijgt de gekleurde sfeerverlichting niet uit. “Er zit een paneel links van het bed”, zegt Menno. “Anders kom ik wel even naar boven. Oh… Aan de andere kant misschien?” Als de missie voltooid is, hangt Menno de telefoon op en schudt mij de hand. “Koffie? Thee? Iets anders? Ik ben nog even bezig, maar als de afsluitploeg van het restaurant weg is, sluit ik de buitendeur. Dan kan ik je een rondleiding geven.”

Rozenblaadjes
Met een cappuccino uit het restaurant wacht ik in de ruimte achter de receptie. Een oude kluis, waar vroeger geld en waardevolle bezittingen van passagiers opgeborgen werden, fungeert als inloopkast. Achter het bureau hangt een prikbord met belangrijke telefoonnummers en een protocol voor als de ontbijtkok zich ziek meldt. In een stellingkast achterin staat een voorraad tandenborstels, scheerschuim, tampons en deodorant. De doosjes met rozenblaadjes zijn bestemd voor de bruidssuite, in één van de voormalig directievertrekken.

Menno is één van de vier nachtportiers in Hotel New York. Zo’n drie a vier nachten per week is het hotel zijn domein, en dat inmiddels al 8,5 jaar. Menno: “Het begon als een tijdelijk bijbaantje. Ik studeerde toen nog aan de kunstacademie en kwam hier via een uitzendbureau terecht.” Menno bleef. Hij paste goed in het team en werd verliefd op het historische gebouw. “Ik ben niet zweverig, maar ik vind het wel bijzonder om in zo’n oud pand te werken, met zo’n rijke historie.” Hoewel de clientèle ook bestaat uit zakenmensen en artiesten uit het Nieuwe Luxor, denkt Menno dat de meeste mensen bewust kiezen voor een overnachting in Hotel New York. “Het is een belevenishotel.” Hij wijst op de oude scheepselementen in de lobby, de hutkoffers en de historische foto’s aan de muren. De hoge plafonds en de robuuste buizen en pilaren maken het gemakkelijk om je terug in de tijd te wanen.

Nachtportier-HNY-2

Nachtwerker
Het loopt iets na enen. Keukenpersoneel komt nog even snel voor een pleister. “Blauwe horecapleisters voor tijdens het werk, de gewone huidkleurige voor na het werk”, legt Menno uit. Passanten met rood-wit-blauwe vlaggetjes op hun wangen willen geld wisselen voor sigaretten. Eén van de hotelgasten vraagt om paracetamol. Menno laat me het bakje zien met daarin paracetamol, aspirine en strepsils. “Amerikanen willen altijd aspirine, asprin. Europeanen vragen juist om paracetamol.”

Eva van de afsluitploeg heeft haar jas aangetrokken en staat op het punt van vertrekken. “Menno…”, zegt ze met een lieve glimlach. “Zou jij vannacht die bloemen uit de Plate zaal weg willen gooien en er nieuwe voor neer willen zetten?” Menno lacht terug. “Nou, vooruit dan maar.”

De nachtdienst is nu officieel begonnen. Alleen Menno en nachtwerker – “dat klinkt dubieuzer dan het is hoor” – Fernando zijn nog binnen. Menno rookt nog snel een sigaretje voor de ingang en dan gaat de (draai)deur op slot. ‘Als de deur gesloten is, kunt u aanbellen’, staat op het houten bordje dat hij ophangt.

De tompoezen en moorkoppen zijn al weggegooid of meegenomen door het personeel

Ik krijg een rondleiding. Het is opvallend hoe snel het hotel ‘eigen’ en ‘vertrouwd’ voelt wanneer je hier ’s nachts rondwandelt. We maken een rondje door het lege restaurant. Hier werd vroeger de papierwinkel van de vertrekkende landverhuizers gecontroleerd. Fernando maakt hier de boel op orde voor het ontbijtbuffet. “Als je straks een gebakje wilt, moet je het zeggen.” Menno wijst op de gebakvitrine. De tompoezen en moorkoppen, op slagroombasis, zijn al weggegooid of meegenomen door het personeel.

Een hotel-restaurant met 72 kamers, zeven conferentiezalen en 420 zitplaatsen in het café-restaurant vereist een grote keuken en een nog grotere voorraad. Twee keukens eigenlijk: één achter de bar en een grotere keuken beneden. Op een hittebron pruttelt een enorme pan fond. In grote koellades liggen fruit en beleg opgeslagen. De bekende buideltasjes voor het bedienend personeel hangen keurig in een zijkast. Nog een verdieping lager bevinden zich de kantoren, de inloopkoelkasten, de broodovens en een kantine.

Krakende treden
Menno leeft en werkt graag ‘s nachts, vertelt hij als we even later achter een aardbeiengebakje in het restaurant zitten. “De nacht heeft iets mystieks, een bijzondere sfeer. Zelfs hardlopen doe ik ’s nachts.” Pas rond het middaguur duikt hij zijn bed in, om er pakweg vijf uur later weer fris en fruitig uit te stappen. “Ik heb niet meer dan vijf uur slaap nodig.” De nachtdiensten verlopen over het algemeen rustig. Soms, tijdens heel rustige nachten, heeft Menno tijd om wat werk te doen voor het creatieve bedrijfje dat hij runt met een stel vrienden. En als er dan toch iets gebeurt? Menno: “Alle nachtportiers hebben hun BHV gehaald en een agressie regulatietraining gevolgd.” Mochten zaken echt uit de hand lopen, dan is hulp nooit ver weg.

De rondleiding gaat verder naar boven. Op de trap kijkt Menno me even samenzweerderig aan. “Deze trede kraakt.” De traptrede kreunt inderdaad onder ons gewicht en echoot door de stille gang. Bij één van de foto’s aan de muur blijft Menno staan. Een groepsfoto van passagiers uit 1902. “Dat jongetje daar, links onderin, lijkt sprekend op een oud buurjongetje van mijn moeder. Echt sprekend. Hij kijkt ook hetzelfde.” Menno schudt even zijn hoofd. “Bizar hè? Ik moet er elke keer aan denken als ik de foto zie.”

Jan wil best vertellen wat hij doet, maar wordt daarbij niet graag voor de voeten gelopen

Sleutelklossen
De mobiel gaat. Een gast staat voor de deur en wil naar binnen. We snellen naar beneden en Menno overhandigt de man zijn sleutel. Hier geen moderne keycards, maar ouderwetse sleutelklossen. “Do you have something to eat?”, vraagt de man met een Amerikaans accent. Na een blik op de roomservice menukaart bestelt hij een broodje met ham en kaas. En twee bottled water. “I’ll bring it right up”, belooft Menno. In de keuken trekt hij de verplichte blauwe handschoentjes aan. Hij legt een geperst servet, een smetteloos wit bord, een bakje voor de salade en een peper- en zoutstel op een dienblad. ’s Nachts mag er niet gebakken, gekookt of gefrituurd worden, maar dan nog is er keus genoeg. De Amerikaan krijgt een rijkelijk beleg broodje (dat mag ook wel, voor een totaalprijs van €9,50).

Nachtportier-HNY-5

Nachtportier
Het is inmiddels 04.00 uur. Net als we de bloemen hebben ververst en Menno een reservering uit Arizona heeft afgehandeld, komt Jan ‘van de goederen’ binnen. Nog één sigaretje dan. Jan werkt al 11,5 jaar voor Hotel New York. In de vroege uurtjes ontvangt hij de bestellingen – en dat zijn er heel wat: brood, vis (van Schmidt), vlees, groenten, fruit en alle andere boodschappen. “Tandenstokers, placemats, zeep voor de keuken…”, somt Jan op. Hij wil me best vertellen wat hij doet, maar wordt daarbij niet graag voor de voeten gelopen. “Ik ga zo eerst eens de slagroommachines schoonmaken”, zegt hij, terwijl hij zijn sigaret in de asbak mikt. “En daarna het goederenhok opruimen. Dan ben ik hopelijk klaar voor de jongens komen.” Met een muziekje op gaat hij aan de slag.

Het loopt tegen vijven. De ontbijtkok is zojuist gearriveerd en maakt de keuken mis en place. Langzaam stromen de eerste goederen binnen, in de eerste plaats het brood voor de vroege ontbijtgasten. Over twee uurtjes zit de dienst van Menno er ook weer op. Dan begint er weer een nieuwe dag bij Hotel New York.

————————-

Landverhuizers
Hotel New York is gevestigd in het voormalig hoofdkantoor van de Holland Amerika Lijn. Het gebouw (1901) heeft vele arme Europese landverhuizers richting Amerika zien vertrekken, vol hoop op een beter leven in Het Beloofde Land. In de jaren 1880 – 1925 gingen veel Oost-Europese landverhuizers, meestal Joden, massaal aan boord in Rotterdam. Op de vlucht voor armoede, woningnood en geloofsvervolging vertrokken zij met hun schamele bundels, pakken en andere bezittingen vanaf de Rotterdamse Cruise Terminal naar Amerika. Ze legden de lange reis vaak ‘tussendeks’ af: geld voor een comfortabele hut was er niet. In de laatste kwart van de negentiende eeuw werden 1300 reizen gemaakt: 90.000 kajuitpassagiers en 400.000 derde klas passagiers maakten de overtocht.

In de loop van de jaren zestig van de vorige eeuw nam het passagiersvervoer af en het hoofdkantoor van de Holland Amerika lijn verhuisde naar Seattle. Nadat het pand geruime tijd heeft leeggestaan (met hier en daar een verwaaide expositie), opende Hotel New York – met twee groene torentjes als een baken in de Rotterdamse haven, maar ook als een mijlpaal in de geschiedenis – in 1993 haar deuren. Men zag potentie in de bijzondere, historische locatie. Eenzame waaghalzen in een onherbergzaam gebied moesten langs verlaten en vervallen loodsen over een verder lege Wilhelminapier, een kwartier van het dichtstbijzijnde metrostation Rijnhaven. Hoe anders is dat nu!

Naar de hoeren (“Wippen is bijzaak”)

Waar vind je in Rotterdam nog betaalde seks? Rotterdam mag dan één van de grootste havensteden ter wereld zijn, een echte rosse buurt hebben we sinds ‘de Kaap’ niet meer gehad. Voor Gers! duik ik in de roerige wereld van de Rotterdamse seksbusiness en bezoek de twee bekendste clubs van de stad.

Tekst: Karin Koolen
(Dit artikel is gepubliceerd in Gersmagazine #5.)

“Zeemannen? Ja hoor, die komen hier nog steeds”, zegt Rien van der Elst, bedrijfsleider van Club OQ aan de ‘s-Gravendijkwal. “Niet zoveel meer als vroeger en het zijn nu vooral jongens uit Vietnam en de Filipijnen. Die komen hier binnen en dan is het een en al humor. Komt er zo’n stevige, wulpse Nederlandse op ze af, liggen ze allemaal in een deuk. Vinden ze geweldig! Vaak blijven ze niet lang. Het is van hup naar boven en weer weg.”

De Rotterdamse seksbusiness kan qua klandizie allang niet meer rekenen op de zeemannen. Zeelui zijn korter aan boord dan vroeger en door het snelle laden en lossen ook minder lang aan wal. Of helemaal niet. Ze hoeven zich niet langer te behelpen met bezoedelde doorgeefseksboekjes, maar hebben tablets met internet tot hun beschikking en kunnen bovendien skypen met het thuisfront. Waar schepen vroegen het anker uitgooiden in centraal gelegen havens als Leuvehaven en Rijnhaven, meren ze nu aan in Europoort, de Botlek of de Maasvlakte. Hoewel sommige maatschappijen hun mannen met busjes naar het centrum brengen, zijn de meeste zeelui ver verwijderd van het stadsvertier.

De gemoedelijke Kaap van weleer wordt geteisterd door criminaliteit, pooiers en drugs

Zeemanskroegen en bordelen
De seksuele behoefte van zeelieden heeft een stempel op de Rotterdamse samenleving gedrukt, stelt Ron Brand, conservator van de expositie Sex & The Sea van het Maritiem Museum. De eerste hoerenbuurten in Rotterdam ontstaan in de 19e eeuw, gelijktijdig met de groei van het havengebied. Tot 1915 is de Zandstraatbuurt (‘De Polder’) het centrum van prostitutievertier. Nog voordat de eerste palen van het nieuwe stadhuis hier de grond in gaan, heeft de rosse buurt zich al verplaatst naar de Schiedamse Dijk. Na het bombardement van 1940 wijken de dames van plezier massaal uit naar Katendrecht. In hoogtijdagen telt ‘de Kaap’ negentig kroegen en vierhonderd prostituees. In de jaren zeventig is het gedaan met de gezelligheid. De gemoedelijke Kaap van weleer wordt steeds meer geteisterd door criminaliteit, terreurzaaiende pooiers en drugs. In 1981 wordt het laatste sekspand dichtgetimmerd. De prostituees waaieren uit over de stad. Wel is er nog de tippelzone op de G.J. de Jongweg en later de Keileweg, tot ook deze in 2005 dicht moet.

Anno 2014 kent Rotterdam ongeveer veertig seksinrichtingen en twintig escortbedrijven in de legale prostitutiesecor, vertelt een woordvoerder van de Gemeente Rotterdam. Hieronder vallen privéhuizen, zogenoemde uurhotels, thuiswerkers en massagesalons. Maar ook (bepaalde) sekswinkels, sauna’s en seksbioscopen en clubs als Lido, White’s en OQ.

Topless Girls Nightclub
Club OQ is sinds 1976 een begrip in Rotterdam. Topless Girls Nightclub, staat met grote neonletters op de gevel. Het is maandagochtend. De goedlachse Wendy, getrouwd met eigenaar Cor de Geus, gaat me voor naar de kantoorruimte. Middenin de club staat een knalrode Ferrari op een verhoging. De krukjes om de strip-catwalk zijn bekleed met panterstof en een led-verlicht bordje wijst de weg naar de sauna. Achter de bar hangt een roestvrijstalen drankcarrousel. Discoballen schitteren vanaf het plafond en aan de muur hangen foto’s van verleidelijke strippers. De televisieschermen staan uit. ’s Avonds zijn hier seksfilms op te zien.

routeContact

Bij de vijfentwintig euro entree zijn drie drankjes inbegrepen. De klandizie is divers, zegt bedrijfsleider Van der Elst: “Van vuilnismannen, zakenlui en studenten tot toeristen en lichte penoze. Alles zit hier naast elkaar een borreltje te drinken.” Daar zit ‘m de kracht van de club in, gelooft hij. “Iedereen is welkom. We zien hier steeds vaker groepjes vriendinnen verschijnen om een leuke avond te hebben. We doen tegenwoordig ook vrijgezellenfeesten.” Vrijheid blijheid dus? “Er is geen druk om champagne te bestellen of met een meisje naar boven te gaan: kom je lekker je biertje drinken, ook goed!”

“Wippen is bijzaak”
Wendy: “Het is niet meer zoals vroeger. We zien tweehonderd à driehonderd meisjes per jaar voorbij komen, van wie de meesten een paar weken, hooguit een paar maanden blijven. Daardoor mis je wel wat gezelligheid. Vroeger deden we kerstcadeautjes onderling, dat is nu niet meer.” Sinds 2000, toen het bordeelverbod werd opgeheven, hebben prostituees een werkvergunning nodig en zijn ze belastingplichtig. Van der Elst: “Wij hadden daarvoor zestig meiden in de club, dat werden er ineens vijf. De meiden van buiten de EU, bijvoorbeeld uit Brazilië, waren we kwijt.” Inmiddels zijn daar vrouwen uit Oost-Europa voor in de plaats gekomen, maar zo druk als het was, is het niet meer geworden. De vrouwen werken via het opting-in-systeem; ze blijven grotendeels zelfstandig, maar dragen belasting af via de club. Een tekst die je vaak tegenkomt op websites van clubs en privéhuizen: ‘Wij hebben geen zeggenschap over de roosters en aanwezigheid van de dames die zelfstandig werken.’ Voor een exploitant weleens onhandig. Van der Elst: “Het is jammer als je dan net twee vrijgezellengroepen binnen hebt en je zit met twee meisjes. Daarom vragen we de meiden: ‘Als je wilt werken, dan graag voor elf uur ’s avonds binnen zijn’. Anders geeft het frictie met de meiden die al aan het werk waren.”

“Ik ben niet meer geil te krijgen”

Ondertussen wordt het slot van de voordeur gerepareerd en vervangt De Geus de lampjes boven de bar. De administratie ligt ook te wachten. Van der Elst: “Wij runnen hier gewoon een zaak, soms vergeet je dat er ook nog gewipt wordt. Wippen is eigenlijk bijzaak!” Wendy lacht. “Ik ben niet meer geil te krijgen. Mensen denken weleens dat wij hier de hele dag liggen te rollebollen, maar na een tijdje heb je er schoon genoeg van.”

De White’s gaat voor chic
Waar de kracht van OQ ligt in toegankelijkheid en de doe-maar-gewoon-mentaliteit, gaat de White’s voor chic. “De meest exclusieve seksclub van Nederland”, vermeldt de website. Na een paar telefoontjes met eigenaar Paul Mommaers mag ik langskomen. Wel voor openingstijd, want de White’s is een gentlemenclub. Mommaers: “Daar kiezen wij bewust voor. Wanneer je vrouwen toelaat wordt het een discotheek.” De White’s bestaat sinds 1986 en is een familiebedrijf. Mommaers runt de club samen met zus Christiane. Aan de voorkant van het statige pand aan de Westzeedijk wijst niks op de aanwezigheid van een erotische club. Hier geen beveiliger, maar een deurbel en een camerasysteem. Bij overlast – ‘dat is hier zeer zeldzaam’ – volgt een goed gesprek met Mommaers.

f_1271In de pianobar, ontworpen door niemand minder dan Jan des Bouvrie, ligt spierwitte vloerbedekking onder de leren banken. De ruime kamers, allen voorzien van bad, spiegelwanden en roomservice, hebben thema’s. In de Junglekamer ligt een groot pantervloerkleed. In de LouisXIV kamer staat een schouw. Eén kamer is gereserveerd voor de dokter: elke drie weken houdt hij spreekuur in de club.

“Wanneer je vrouwen toelaat wordt het hier een discotheek”

We nemen plaats op de roodleren zitjes in de schemerige bar. Op de tafeltjes staan verse rozen. Een dj installeert ondertussen zijn apparatuur voor de avond, waarbij het glittergordijn achter het strippodium af en toe blauw oplicht. De huishond wandelt kwispelend door de bar en uit de keuken komen heerlijke etensgeuren. Het is een huiselijk tafereel net een paar uur voordat de club opengaat.

Tweede baan
“We krijgen allerlei soorten mensen binnen, maar voornamelijk zakenlui”, vertelt Mommaers. “Soms tekenen ze hier contracten.” De vrouwen die bij de White’s werken zijn meer dan alleen maar mooi. “We zoeken een totaalpakket. Ze moet sociaal zijn en een goed gesprek kunnen voeren, prettig gezelschap zijn voor een klant. Het is niet alleen maar seks. Soms willen mannen alleen maar praten.” Mommaers gelooft dat zijn club het neusje van de zalm te bieden heeft. “We hebben hier ook studenten werken en de meeste vrouwen hebben een tweede baan.” De entree bedraagt zestig euro. Mommaers: “Ja, dat is best prijzig. maar de meeste mannen die hier komen hebben wel wat te besteden.” Hoewel ook de White’s de crisis voelt – ‘minder gasten, die daarbij vaak ook minder besteden’ – stapt de club niet van de vaste formule af. “Die blijft high class”, verzekert Mommaers.

Nee, een rosse buurt heeft Rotterdam niet en die zal er ook niet meer komen als het aan de gemeente ligt. Voor wie ‘wil’, is het dus even zoeken. Maar dan is er ook genoeg vertier te vinden in onze havenstad. Met of zonder zeebenen!

Op de hoogte blijven van nieuwe artikelen? Scroll omlaag en volg mijn blog!

De lotgenotengroep voor ouders die een kind verloren: In gesprek met Willem Vermeijden

Zes maanden geleden verscheen mijn interview met Willem Vermeijden (54) in het Rotterdams Dagblad. Zijn dochter Merel had zichzelf op 23-jarige leeftijd van haar leven beroofd. Vanuit de behoefte om ouders te ontmoeten die ook een kind verloren hebben, richtte Willem een lotgenotengroep op. Hoe gaat het nu met Willem, bijna twee jaar na de zwartste dag uit zijn leven? En hoe staat het met de lotgenotengroep?

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen
Foto linksboven: Liesbeth Buijs

Als ik iets geleerd heb van het verhaal van Willem is het wel dat het verdriet en de achtbaan van emoties na het verlies van je kind onvoorstelbaar is voor mensen die dit niet hebben meegemaakt. Misschien juist daarom is lotgenotencontact zo ontzettend belangrijk. Vanuit die gedachte en behoefte is de lotgenotengroep – voor ouders die een kind verloren – ontstaan.

Verse bloemen en een kaarsje
De huiskamer in Rotterdam-Crooswijk is nog even gezellig als een paar maanden geleden. Houten meubels op een robuuste houten vloer. Overal staan planten. Het interieur typeert de heer des huizes: warm, gastvrij en vol leven. Aan de muur hangen posters van Ierland – het land waar Willem zijn hart aan verloor en waar hij vaak heen ging met Merel. Een wand in de kamer is gereserveerd voor de platencollectie. In de boekenkast staat een groot aantal boeken over rouw en kindverlies. Op de ‘kast’ van Merel, in de hoek van de kamer, staan foto’s en persoonlijke bezittingen van het meisje. Willem voorziet het hoekje regelmatig van verse bloemen. Er brandt altijd een kaarsje. Terwijl Willem in de keuken een glas wijn voor ons inschenkt, neem ik plaats aan de bekende ronde tafel centraal in de huiskamer. Die staat tegenwoordig standaard in uitgeschoven stand voor de groepsbijeenkomsten die hier om de week op donderdag plaatsvinden.

Nadat het artikel in het Rotterdams Dagblad verscheen ontving Willem zo’n dertig reacties. Mailtjes van lotgenoten die hun steun betuigden of hun eigen verhaal wilden delen, maar ook mensen die zich aanmeldden voor de groep. Een artikel in het NRC (in het kader van de serie Het Nabestaan) veroorzaakte een nieuwe golf aanmeldingen. Het duurde niet lang of de eerste bijeenkomst was een feit.

„Wij als ouders moeten verder. Dat is waar het in de groep om draait”

Bijna alleen vrouwen
Inmiddels bestaat de groep uit twaalf deelnemers. Echter zijn ze niet allemaal bij elke bijeenkomst aanwezig. Willem: „Soms komen er vijf mensen, een andere keer elf. Daar is iedereen vrij in. Soms melden mensen zich af als ze niet kunnen of willen komen, anderen doen dat niet. Alles is goed.” In de groep zit één echtpaar; de andere tien deelnemers – allemaal vrouwen – komen alleen. Bijna alle ouders hebben een kind verloren door zelfdoding. Twee ouders verloren hun kind bij een ongeval. Hoewel dit statistisch gezien verklaarbaar is, benadrukt Willem dat de oorzaak van overlijden niet het belangrijkste is en al helemaal geen criterium voor deelname aan de groep. „Wij als ouders moeten verder. Dat is waar het in de groep om draait. Wat wij ontmoeten in dit proces.”

Het idee om te werken met thema’s uit films en boeken, als ware een vehikel om met elkaar in gesprek te komen, is losgelaten. Wat blijkt: als lotgenoten bij elkaar komen ontstaat er verbinding en saamhorigheid, (h)erkenning en daarmee openheid en dialoog. „Als ik in de keuken koffie zet en ik kom daarmee naar de woonkamer, val ik altijd middenin een gesprek. Dat ontstaat gewoon”, vertelt Willem. „We komen vaak niet toe aan een tweede kopje koffie, zo intensief zijn we met elkaar in gesprek.”

Lachen en huilen
Heeft de groep gebracht waar Willem op hoopte? „Misschien nog wel meer dan dat”, zegt Willem. „Er wordt gelachen en gehuild, maar bovenal gepraat over onze kinderen en over ons zelf – hoe we verder gaan als achtergebleven ouders. Er hoeft niets uitgelegd te worden en zelden wordt er gezegd wat iemand ‘moet’ doen. Er is veel respect voor ieders eigen weg die hij of zij te gaan heeft. Elkaar daarbij tot steun zijn, daar gaat het om. Juist door het niet-therapeutische karakter komen mensen bij hun eigen wijsheid.”

„Ik vind het leven bijzonder, verwonder me vaak. Dan moet ik accepteren dat het overlijden van Merel daar dus ook bij hoort, hoe verschrikkelijk ook”

Het verlies van Merel blijft onwerkelijk. Willem: „Soms denk ik, is dit nu echt gebeurd, in mijn leven? En dan vind ik het ongelooflijk dat ik hier nog gewoon zit. Als iemand me tien jaar geleden had verteld dat dit zou gebeuren had ik gezegd; dan hoeft het voor mij ook niet meer. Maar ik vind het leven bijzonder, ik verwonder mij vaak, en dan moet ik accepteren dat het overlijden van Merel daar dus ook bij hoort. Hoe aan de rand en verschrikkelijk ook. Accepteren is in dit geval buigen.”

Al eerder beschreef Willem de twee stromingen in zijn wereld na het overlijden van zijn dochter. Enerzijds een stroming van verdriet, pijn en verscheurdheid; een ander van opbouw en weer kunnen genieten van kleine dingen, zoals muziek. Bijzonder in deze context zijn de huiskamerconcerten, waarvan er inmiddels drie plaatsgevonden hebben in Willems woonkamer. De intieme concerten, vaak een singer-songwriter, worden bijgewoond door familie en vrienden. Voor Willem staat het in het teken van Merels overlijden. „Muziek als troost, maar ook als teken van leven en verder gaan: nieuwe dingen organiseren.”

Een optreden van Johan Borger tijdens het eerste  huiskamerconcert op 6 april 2013
Een optreden van Johan Borger tijdens het eerste huiskamerconcert op 6 april 2013

Brief
Naar aanleiding van het artikel in NRC werd Willem benaderd door Jolien van der Kooij met de vraag of hij een brief wilde schrijven voor het boek ‘Leven met zelfdoding’. In dit boek schrijven zestig mannen en vrouwen – die in het verleden met zelfdoding in hun directe omgeving te maken hebben gehad – een brief aan een voor hen onbekende lotgenoot. Willems bijdrage verschijnt aanstaande donderdag in de bundel. >> lees meer

„Het zou mooi zijn als elders in het land ook lotgenotengroepen met dezelfde doelgroep en formule zouden ontstaan”

Gezien de reacties en aanvragen van mensen van ver buiten Rotterdam, lijkt het Willem een goed idee als elders in het land ook lotgenotengroepen met dezelfde doelgroep en formule zouden ontstaan. Hij ziet zichzelf dan als een ‘ankerfiguur’, bij wie ouders zich kunnen melden om een lotgenotengroep te starten. „We zouden dan een weekend bij elkaar kunnen komen, zaterdag groep houden en zondag bespreken wat er voor nodig is om een dergelijke groep te beginnen. Contact houden met elkaar en elkaar ondersteunen, bijvoorbeeld door regelmatig intervisiebijeenkomsten te organiseren.”

Een oproep dus, van de initiatiefnemer die zelf nog lang niet aan stoppen denkt. Willem: „Als ik met activiteiten bezig ben die met rouw te maken hebben, dan klopt het met mijn realiteit waarin ik nu leef. Dan ervaar ik op momenten dat het verlies van Merel meer eigen wordt, met mij integreert.”

5 juni as houdt Willem een presentatie in Humanitas Rouwcafé, waarin hij zal vertellen over zijn leven na de dood van Merel.

Openingsdia van Willems presentatie

New Orleans in de fietsenstalling

Karin gaat elke twee weken op zoek naar de gezichten en verhalen van Rotterdam. Deze week: in jazzclub ‘C5’, gehuisvest in een oude fietsenstalling aan de Schiehaven, ben je nooit te oud om te dansen. Met foto’s van Geertje van Achterberg.

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Foto’s: Geertje van Achterberg
(Verschenen op: Vers Beton)

Eén knalgele muur tussen het Lloyd Multiplein en het Maaskantgebouw. Meer lijkt het niet te zijn. Maar schijn bedriegt, blijkt als je de deur opent en langs de stalen rode trapleuning de kelder in loopt. Een lichtslang voorkomt dat je in het donker een verkeerde stap zet. Eenmaal beneden waan je je in New Orleans aan de Maas. Glasgerinkel en gezellig geroezemoes vermengen zich met de klanken van de Scaldis Jazzband. Een vaste schare liefhebbers van jazzmuziek en stijldansen halen hun hart op. Al tientallen jaren speelt hier iedere zondagmiddag een Nederlandse band. De stijl: Dixieland, dansbare Old Style Jazz. De bezoekers zijn op leeftijd: 65 +, sommigen dik in de tachtig. De mannen dragen voor deze gelegenheid een colbert, een enkeling is strak in het pak. ,,Dat hoort toch een beetje bij de jazzcultuur”, legt bezoeker Bart uit. ,,Je zult hier niet snel iemand in een spijkerbroek zien.”

Naast de bar hangen oude fietsonderdelen en twee bordjes: ‘Rijwielstalling’ en ‘Fietspad’.

Jazzlegendes in de fietsenstalling
C5 Jazz, voluit Stichting Center Five Collection, begon vanuit een zaaltje aan de Wolphaertsbocht in Charlois, maar verhuisde in 1990 naar Schiehaven 11. Naast de bar hangen oude fietsonderdelen en twee bordjes: ‘Rijwielstalling’ en ‘Fietspad’. Een knipoog naar het verleden, want ooit was deze kelder de fietsenstalling van Progress Havenbedrijf. De donkere kelderruimte heeft nadien een grote transformatie ondergaan. De muren zijn beplakt met posters van jazzlegendes en -festivals, van Louis Armstrong tot de Royal Dutch Jazzband. Het plafond is versierd met bierdoppen en viltjes. Achter het podium staan op de muur de namen geschreven van grote bands die hier gespeeld hebben: zoals Riverboat JB, Harry’s Jazz & Blues en The Scat Cats. De houten muzieknoten bovenin zijn gereserveerd voor de namen van sponsors. ‘Hier kan ook uw naam staan!!’ staat op één van de noten geschreven. De mannen van Scaldis spelen intussen de fameuze noten van een repertoire aan jazzcovers.

Oppepper
Bart en Geert uit Pijnacker zitten samen aan één van de tafeltjes. Ze hebben beiden een glas fris voor zich. Dansen doen ze niet meer. Geert heeft er, naar eigen zeggen, het gevoel niet voor. Het tweetal geniet daarom gewoon van de muziek. Bart: ,,Onze zoon -hij woont nu in Schotland- ging op een gegeven moment op zoek naar een jazzclub. Toen kwamen we hier uit. Hij houdt meer van moderne jazz, zoals Miles Davis. Wij gaan echt voor de oude stijl.”

,,Nelly had altijd veel bekijks. Ze was ook een echte dansliefhebber, net als ik.”

Andere stellen dansen wel. Een foxtrot, een quickstep of een slowfox. Waar het ene stel energiek over de dansvloer zwiert, doen anderen het rustiger aan. Justin Collins (86) draagt een pak met stropdas. ,,Ik ben een echte dansliefhebber”, vertelt hij. ,,In mijn jonge jaren heb ik danslessen gevolgd en later heb ik zelfs meegedaan met de Nederlandse kampioenschappen.” Collins bezoekt C5 Jazz sinds 2005 en is de oudste en langstlopende bezoeker. ,,Ik kwam hier voor het eerst met mijn vriendin Nelly. Zij kwam hier toen al jaren over de vloer en heeft mij als het ware geïntroduceerd. We hebben elkaar ontmoet op een nieuwjaarsreceptie van de flat waar we allebei wonen – ik op de 19e, zij op de 11e. Zij danste daar steeds met andere dames en ik vroeg haar of ze niet liever met een heer wilde dansen. Dat wilde ze wel, ze zocht alleen nog een danspartner, vertelde ze me toen. ‘Die staat hier voor je’, was mijn antwoord.” Tot een jaar geleden kwam het tweetal hier iedere zondag samen dansen. Collins glundert als hij over zijn vriendin praat. ,,Nelly had altijd veel bekijks. Ze was ook een echte dansliefhebber, net als ik.” Inmiddels zit Nelly in een rolstoel en is Collins mantelzorger. Zwaar werk, maar hij doet het met liefde. Vindt hij het moeilijk om hier zonder zijn vriendin te komen? ,,Heel moeilijk. Ik ben de eerste periode ook weggebleven.” Maar lang wegblijven bleek geen optie voor de danser. ,,Het dansen, de muziek. Het geeft me een oppepper.”

‘Kom je dansen’
C5 Jazz Club is een stichting en draait geheel op vrijwilligers. De club huurt het pand voor een leuk prijsje van de gemeente, maar de kosten zijn toch nog hoog. Webmaster en bestuurslid Ron Batenburg: ,,Bezoekers betalen €8 entree. We hebben 45 bezoekers nodig om de band te kunnen betalen. De rest van de inkomsten gebruiken we voor de overige lasten.”

De gemiddelde leeftijd van de bezoekers ligt op zeventig jaar en hiermee wordt de doelgroep niet alleen ouder, maar ook kleiner.

Ondanks de trouwe schare bezoekers heeft de club toch een probleem. De gemiddelde leeftijd van de bezoekers ligt op zeventig jaar en hiermee wordt de doelgroep niet alleen ouder, maar ook kleiner. Het pand is daarbij niet toegankelijk voor rolstoelen en rollators. Wie komen hier over tien jaar nog? Een nieuwe bezoekersaanwas is nodig om de jazzkelder te laten voorbestaan. De organisatie programmeert daarom af en toe muziek uit een ander genre. ,,Jongere muziek”, aldus Batenburg.

Aan een hoge tafel zit Corrie uit Capelle aan den IJssel. ,,Ik kom hier sinds de dood van mijn man, dat is nu een paar jaar geleden.” Ze kreeg de tip van een vriendin. ,,Alleen maar thuis zitten is ook niks. Ik ben hier niet elke week hoor, maar eens in de twee weken toch meestal wel. Ik kijk dan van tevoren welke band er speelt.” Corrie heeft inmiddels verschillende mensen leren kennen. Meestal bezoekt ze de club met een groep bekenden, maar vandaag is ze toevallig alleen. Dan moet ze zich verontschuldigen, want er verschijnt een man aan haar zijde. ‘Kom je dansen?’, vraagt Corrie hem. Na een bevestigend antwoord wandelt het tweetal naar de dansvloer.

C5 Jazz is geopend van eind september tot eind mei. Iedere zondag, van 15.00uur tot 18.00uur, speelt hier een liveband.

Raad en draad in het Naaicafé

Karin gaat elke twee weken op zoek naar de gezichten en verhalen van Rotterdam. Deze week: het Naaicafé op de Hoogstraat. “Het is onwijs leuk om iets te dragen dat je helemaal zelf gemaakt hebt.”

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen | Foto’s: Geertje van Achterberg
(Verschenen op: Vers Beton)

De winkelbel rinkelt bij het opengaan van de deur. In het Naaicafé van Caroline Vogel heerst een gezellige bedrijvigheid. De gearriveerde cursisten zitten al aan de koffie en Caroline treft de laatste voorbereidingen voor de ochtend. Modellen van jurkjes hangen aan de muur en dienen, evenals de modebladen op tafel, als voorbeeld en ter inspiratie. In het midden van de ruimte staan hoge verrijdbare kniptafels. Naai- en lockmachines staan langs de wand opgesteld. Lappen en rollen stof, fournituren en potjes met knopen, kantjes en bandjes maken de entourage compleet.

“Nu zijn er heel veel naaicafés in Nederland, maar toen ik dit zeven jaar geleden opende was ik de allereerste in het land.”

Van plicht naar hobby
Zelf kleding maken was ooit de normaalste zaak van de wereld, en voor veel gezinnen financieel noodzakelijk. Goedkope kleding was simpelweg niet voorhanden. Door economische vooruitgang en technische innovaties nam deze noodzaak rond de jaren 60 en 70 af. Sinds die tijd is handwerken geen plicht meer, maar een hobby. Een steeds populairder wordende hobby, zo blijkt. Caroline: “Nu zijn er heel veel naaicafés in Nederland, maar toen ik dit zeven jaar geleden opende was ik de allereerste in het land.” Caroline, van huis uit kostuumontwerpster, gaf daarvoor al naailessen aan huis. Ruimtegebrek en opgroeiende kinderen voor wie ze niet meer elk moment thuis hoefde te zijn, deden haar besluiten haar grenzen te verleggen. “Ik had gehoord over een vrouw die haar naaiatelier met een busje naar Berlijn reed en daar een naaicafé opzette. Dat was het eerste naaicafé ter wereld. Dat is het, dacht ik meteen.”

Raad en draad
Het concept van het Naaicafé is even eenvoudig als ingenieus. Caroline: “Ik zeg altijd, vergelijk het maar met een internetcafé, maar dan met naaimachines.” Wie even een losse zoom wil vastzetten, gordijnen moet inkorten of een broek wil innemen, kan hier terecht. De koffie staat altijd klaar. Daarnaast worden er cursussen gegeven. Of je nu een beginner bent en geen idee hebt hoe een naaimachine werkt, of juist over meer kennis en ervaring beschikt: iedereen loopt na een tijdje met een eigen creatie de deur uit.

Caroline en compagnon Marie Louise staan de naaisters vandaag met raad en draad bij. Alleen vrouwen? Vandaag wel. Hoewel er ook heus wel mannen komen, zo verzekert Caroline. Stagiair Behzad, student van de opleiding Mode aan het Albeda College, vormt het levende bewijs. Ook hij ondersteunt de cursisten en laat ondertussen vol trots een door hem gemaakt rompertje zien.

“Het is ontzettend leuk om iets te maken dat in je hoofd zit, en dat je in de winkels niet kunt vinden.”

Niet goedkoop, wel leuk
Kleding maken is niet goedkoper dan kleding kopen. “Wij kunnen de stoffen nooit goedkoper inkopen dan bijvoorbeeld Primark”, aldus Caroline. Wat zijn anno 2014 de drijfveren om zelf achter de naaimachine te kruipen?

Cursist Marloes denkt even na over die vraag. “Ik vind het gewoon ontzettend leuk om iets te maken dat in je hoofd zit, en dat je in de winkels niet kunt vinden.” Ze legt de laatste hand aan haar blauwe kokerrokje. Een kantje om de split maakt het helemaal af. Marloes: “Het jurkje dat ik nu aan heb is ook zelfgemaakt. Het is onwijs leuk om iets te dragen dat je zelf gemaakt hebt. Helemaal uniek.”

Iraya combineert het aangename met het nuttige. “Het is moeilijk om leuke kleding in mijn maat (34) te vinden. Dus toen besloot ik op een dag om zelf kleding te gaan maken.” Ze lacht om de herinnering. “Maar ik kon het helemaal niet! Tijdens het naaien van een jeans raakte ik zo gefrustreerd, ik smeet bijna de spullen door de woonkamer. Toen heeft mijn vriend me aangemeld voor deze cursus, als cadeau.” Inmiddels werkt Iraya aan een kort gevoerd winterjasje. Het ziet er ingewikkeld uit.

Creatieve uitlaatklep
Dee Dee is één van de beginners in de groep. Ze is werkzaam als consulent bij de Gemeente Rotterdam, maar momenteel ijverig bezig een grijze wikkelrok in elkaar te zetten. “Ik zocht een manier om mijn creativiteit kwijt te kunnen”, vertelt ze. “Ik heb een heel leuke baan, maar kreeg meer en meer de behoefte om iets met mijn handen te doen.” Marie Louise helpt haar met het opzetten van de draad en wacht geduldig tot de draad door het oog van de naald zit.

“Naaien is ook ontstressend, tenminste, als het goed gaat.”

Monique, druk doende met een halve spijkerbroek en een naaimachine, heeft een bijzonder doel voor ogen. Tijdens een vakantie in Venetië raakte ze gefascineerd door de kostuums van het Carnavalsfeest. “Met die mooie maskers en gewaden. Het idee ontstond om zelf zo’n kostuum te maken, en daarmee naar het Carnaval te gaan. Dat werd dus een uitdaging!” Of het er ooit nog van komt, who knows, maar leuk is het wel. “Naaien is ook ontstressend”, meent Monique. Net op dat moment ontstaat er een probleem. (lacht) “Tenminste, als het goed gaat dan!”

Voor Saskia staat er veel op het spel. Ze komt later binnen en buigt zich samen met Caroline over een ingewikkeld patroon voor een zomerjurkje. Ze hoopt op een dag haar geld te verdienen met ontwerpen en naaien. “Ik heb alle cursussen die er zijn in moordend tempo doorlopen. Ik ga er echt helemaal voor!” Saskia, werkzaam in de zakenwereld, volgt nu haar hart. “Daar moest ik wel eerst 36 voor worden (lacht). Ik heb altijd een passie voor tekenen gehad, maar ik wist nooit wat ik daar mee kon. Nu dus wel. Het gaat er om dat je weet wat je wilt en dat je daar helemaal voor gaat.”

Moestuin
Of je nu op zoek bent naar een creatieve uitlaatklep, een exclusief kledingstuk of het verwezenlijken van een droom, over één ding zijn de vrouwen het eens: naaien is leuk! Caroline begrijpt waarom. “Het is hetzelfde idee als het zelf telen van groenten en fruit in een moestuin. Mensen vinden het tegenwoordig leuk om iets van a tot z te maken en bij het hele productieproces betrokken te zijn. We willen duurzame producten, en weten waar producten vandaan komen.” Een tegengeluid tegen het dwangmatig en veelvuldig consumeren en de arbeidsomstandigheden in lagelonenlanden? “Dat geloof ik wel. Vaak koop je slechte kwaliteit omdat het allemaal zo goedkoop mogelijk moet. Door kleding zelf te maken weet je van top tot teen wat je aan hebt en van welke kwaliteit het is.”