Een foto van mijn vader

Als kind moest de vader van Christine Jurkschat (57) de boerderij in Oost-Pruisen waar hij geboren en getogen was halsoverkop ontvluchten. Tijd om foto’s en spullen mee te nemen was er niet. Nooit sprak hij over de oorlog, of over het verlies van zijn twee broers. Toen Christine en haar man Ron na hun pensioen stamboomonderzoek deden, kwamen ze in contact met een achterneef in Estland. Dankzij hem heeft Christine nu een jeugdfoto van haar vader in bezit. “Ik koester de foto als een ware schat.”

Tekst: Karin Spillenaar-Koolen

Lees het artikel hier >>

Mijn huisarts begrijpt me

image1Mijn huisarts begrijpt me. In een getailleerd lichtblauw Hugo Boss overhemd zit hij achter zijn bureau. Niet het type waar ik op zou vallen, maar desalniettemin een aantrekkelijke, goedverzorgde man. Met zijn gemanicuurde handen in elkaar gevouwen kijkt hij me vanachter de kraakschone glazen van zijn Armani bril onderzoekend aan. Onbewust zit ik zo stil mogelijk, alsof elke beweging zijn nauwgezette beoordeling kan verstoren.
Ja, mijn huisarts begrijpt me. Die weet dat een cosmetisch probleem óók een probleem is. Niet zoals de huisarts van mijn moeder. Die adviseerde haar jaren geleden besmuikt lachend om die kalknagels gewoon met een beetje rode nagellak weg te moffelen. Tot zover het consult, moet ze gedacht hebben. Snel weer over tot de écht belangrijke zaken; bloed ophoestende bejaarden, verdacht uitziende moedervlekken en peuters die als lunch een pritt stift met smaak verorberd hebben. Dat werk. Daar word je tenslotte huisarts voor, nietwaar?

Ik dwaal af.

“Ja nou, ik zie het hoor; rosacea”, luidt het oordeel van mijn huisarts. Rocket science, niets minder dan dat. Met zijn wijsvinger cirkelt hij rond het gebied op mijn wangen waar een paar kleine adertjes reeds gesprongen zijn. “Hier en daar al couperose zelfs. Goh zeg, wat jammer nou. Je draagt nu geen make-up, he?”
Ik schud van nee en wijs op de grote vuilniszak die ik op mijn schoot heb liggen. Zo ben ik vanmorgen in de auto gestapt, dokter. Twee kleine gaatjes geprikt om te kunnen kijken. Alles voor het goede doel.
‘Huidproblemen’, tikt mijn huisarts in het scherm. ‘Chronische huidaandoening’, maakt hij er bij nader inzien van, na nogmaals een blik op mijn rode gelaat te hebben geworpen.
“Nou, dat was wel heel makkelijk. Je hebt echt geen verwijzing nodig naar een dermatoloog voor die diagnose – dat kunnen we zo ook wel zien, toch?”
Blij met de erkenning maar evengoed een tikje teleurgesteld – je hoopt toch altijd dat iemand zegt dat je je hopeloos aanstelt en dat je je eens druk moet gaan maken om de echt belangrijke zaken des levens – knik ik bevestigd. Dat scheelt weer een belletje en een ritje naar het ziekenhuis. Kom maar door met die pillen, dokter!

Je hoopt toch altijd dat iemand zegt dat je je hopeloos aanstelt en dat je je eens druk moet gaan maken om de echt belangrijke zaken des levens

Maar mijn huisarts is ook een beetje vergeetachtig, ook al is ‘ie nog geen 50.
“Ik schrijf je Metronidazol crème voor, Karin. Dat is een antibioticazalf die de ontsteking aanpakt.” Hij is alweer driftig aan het tikken op het kleine toetsenbord van de Mac. Zijn kop is vermoedelijk alweer bij de volgende patiënt.
“Nee, die wil ik niet”, onderbreek ik het geratel. “Die heb je me al eens voorgeschreven namelijk, vorig jaar ergens.”
“O ja?” De dokter pakt mijn dossier er nu toch even bij.
“Ja. Daar ben ik na een paar weken mee gestopt – ik kreeg er een enorm droge huid van.”
“Oh…”
“Maar dan ook écht. Echt-echt. Met van die schilferige, harde plakkaten”, vul ik aan om het beeld te verduidelijken. De beste man zit net aan zijn eerste kop koffie, maar hij is vast wel wat gewend. “Niet fijn, zeg maar.”
“En toen… Toen kreeg je je make-upje er niet meer goed op… En dat wil je natuurlijk ook, de boel een beetje egaliseren. Camoufleren.”
Kijk, dat bedoel ik. Mijn huisarts begrijpt me.
“Precies. Dát. Pillen dan maar?”, opper ik, meer als een eis dan als een verzoek. De enige reden dat ik hier nu zit is omdat de assistent de kuur niet telefonisch aan me wilde voorschrijven. Ik ben ook gewoon ‘van de pillen’. Harde medicatie. Net als bij andere kwalen. Dus gaat heen met je preek over goede en slechte voeding, over supplementen, gluten, melkproducten, allergie vrije cosmetica en varkensvlees. Gaat heen met je homeopathische middeltjes, acupunctuur, levenswijze-advies of ander moeilijk gedoe waar ik mijn kop bij moet houden. Been there, done that. Ik blijf toch wel wijn en cappuccino’s drinken. En bitterballen eten. Foundation met siliconen smeren. Ik ga toch wel naar de sauna. En als ik een puist zie knijp ik ‘m uit. Zo! Zou mijn huisarts dat ook begrijpen?
“Dat kan. Maar de antibiotica moet je wel 3 tot 6 maanden slikken. En dan mag je niet meer zonnebaden, want je huid wordt er tijdelijk dunner en gevoeliger door.”
Just gimme the pill, doc! Genoeg zon gehad in Cuba en Florida. Krijg je bovendien ook alleen maar rimpels van. En kanker.
“Geen punt. En daarna wil ik IPL.”
“Dat zien we dan wel weer, Karin. Ik schrijf je voor nu Doxycycline voor – 100 mg, twee maal daags slikken.”

Eindelijk stappen in de juiste richting. Want ook al is rosacea niet levensbedreigend en allerminst het einde van de wereld, vervelend is het wél.

Wordt vervolgd!

*Inmiddels alweer een dikke week aan het slikken en… warempel! Mijn huid lijkt dit keer echt op te knappen.

“Ik hoor wat je zegt”

193999_4f1e82048827470b03314c78534514a9.png

“En vervolgens zegt-ie tegen me: ‘Ik hoor wat je zegt, Bas'” Mijn vriend is inmiddels rood aangelopen van verontwaardiging.
“Ok. En toen?”, vraag ik belangstellend.
“Nou, toen niks! Toen kwam er gewoon niks meer!”

Mijn vriend deelde dit verhaal meermaals met me, telkens in opperste frustratie. En niet geheel onterecht. Regelmatig zocht hij zijn toenmalig chef op om ergens zijn beklag over te doen of om een voorstel voor het een of ander in te dienen. Als hij was uitgesproken sprak zijn chef de legendarische woorden: “Ik hoor wat je zegt, Bas.” Punt. Klaar. Einde gesprek.
Ik stelde me zo voor dat de woorden uitgesproken werden met een zekere nonchalance of juist op geveinsd begripvolle toon. Misschien wel vergezeld van een glimlach en een kort knikje. En weet je, hoe lullig ik het ook vond voor mijn vriend, hoezeer ik me ook realiseerde hoe chef-onwaardig en respectloos deze manier van omgaan met je medewerkers is; ergens vond ik het óók een prachtig zinnetje en een mooi staaltje communicatie. Powerplay a la Frank Underwood.

Altijd was ik vastbesloten om de zin minimaal één keer in mijn leven te gebruiken

Ik hoor wat je zegt. Ik ben het nooit vergeten. En altijd was ik vastbesloten om de zin minimaal één keer in mijn leven te gebruiken. Op een juist en gepast moment. Punt is natuurlijk, je moet er een beetje een botte, ongeïnteresseerde lul voor zijn en ik ben allesbehalve. Het duurde dus lang voordat het moment zich aandiende.

Het was mijn allerlaatste dag in dienst bij mijn werkgever. Alweer jaren geleden. Ik had mijn baan opgezegd, de opzegtermijn zat er eindelijk op en ik was mijn bureau leeg aan het ruimen. Ik voelde me opperbest, klaar voor mijn leven als freelancer dat over enkele uurtjes van start zou gaan. Toegegeven, ik had de kantjes er die laatste weken een beetje vanaf gelopen. Het nodige gedaan, dingen die me verveelden zoveel mogelijk laten liggen.
Op de gang word ik aangesproken door collega P. Net degene die een beetje de dupe is geweest van mijn opperbeste state of mind van de afgelopen tijd. Een vermoeiende, wat hautaine en (te) veeleisende collega die denkt alle wijsheid in pacht te hebben en met wie ik absoluut niet op een lijn zit. Ik ben ‘m gaan mijden.
“Karin, goed dat ik je tref – ik wil iets aan je kwijt”, begint P. het gesprek.
Ik zet de doos met kantoorartikelen op de grond en wacht af, nieuwsgierig naar wat hij te zeggen heeft. Al kan ik het wel raden. Vorig kwartaal hebben we veel samengewerkt en het afgelopen kwartaal deden we dat weer. Echter heb ik nu elk werkoverleg weten te minimaliseren tot hoognodig mailcontact of een kort gesprekje op de gang. Laten we het maar op zelfbescherming houden.

Ik sta al met één been op Bonaire, vanavond heb ik een afscheidsfeestje in de kroeg en het laatste waar ik zin in heb is een discussie over onze samenwerking

Ik blijk het bij het rechte eind te hebben. Een stortvloed aan opmerkingen wordt op me afgevuurd. Sommige terecht, andere geheel uit de lucht gegrepen.
“Dus Karin, waar het op neerkomt…”, eindigt P. zijn relaas, “…is dat ik erg teleurgesteld ben in onze samenwerking van de afgelopen weken en dat ik het heel erg jammer vind dat je je niet open hebt gesteld voor een evaluatie.”
Hij kijkt me afwachtend aan. Nu ben ik aan zet.
Ik hoor wat-ie zegt. Ik hoor écht wat-ie zegt. En voor een deel heeft-ie gelijk, al zou het hem sieren ook een blik op zichzelf te werpen of gewoon zijn verlies te nemen in plaats van hier en op dit moment nog even zijn gram te willen halen. Zijn frustratie te willen uiten. Echter, ik kan er niks mee. Ik wíl er niks mee. Ik sta al met één been op Bonaire, vanavond heb ik een afscheidsfeestje in de kroeg en het laatste waar ik zin in heb is een discussie over onze samenwerking.
En dan besef ik het. Dít is het moment. Zonder er echt bij na te denken rollen de woorden uit mijn mond.

“Ik hoor wat je zegt, P.”

Ik zeg het op geveinsd begripvolle toon en doe er een vriendelijk knikje bij. P. kijkt me afwachtend aan. Net als mijn vriend verwacht hij een vervolg, maar die blijft uit. In plaats daarvan kijk ik hem geduldig en vriendelijk aan. Neem hem zijn wapen uit handen.

“Ehm. Nou ok…”, zegt P. uiteindelijk. (…) “Dat wilde ik nog zeggen. Dus.” Hij lijkt een beetje verward.
Ik knik nogmaals vriendelijk en til de doos van de grond. “Tot vanavond dan maar!”

Vooruit, aardig was het niet. Lekker voelde het wel!

frank-underwood-kevin-spacey.png

De vrouw in het blauwe jurkje

Voor de grote spiegel houdt ze halt. Ze duwt haar borsten vooruit en laat haar handen langs haar flanken omlaag glijden. Haar gezicht verraadt niets. Ook niet als ze een halve draai maakt en een blik over haar schouder werpt voor een beter zicht op haar achterwerk. Hoog op de tenen, lippen licht getuit. Een beetje zoals Rihanna dat soms op de rode loper doet.

“Hij zit heel mooi”, oordeelt de verkoopster. “En hij staat u werkelijk waar ge-wel-díg!” Er is geen woord van gelogen.
De verkoopster lijkt lucht voor haar te zijn. Haar man staat ernaast, leunend tegen het wandje naast de spiegel. Ik schat hem begin veertig, iets ouder dan zijn vrouw. Zijn blik laat haar geen seconde los en om zijn mond speelt een zelfverzekerde, goedkeurende glimlach. Hij houdt ervan, oordeel ik. Van haar. Van zijn hautaine, eigengereide prinsesje.
“Hier…”, zegt ze met haar blik nog steeds op de spiegel, wijzend op een stukje stof bij de naad waar voor een ongeoefend oog als de mijne niks aan te zien valt. “Dit hier zit niet goed.”
“Dat kunnen we uiteraard voor u innemen – geen énkel probleem”, snelt de verkoopster toe.

Als ik een pashokje uit zou lopen in een jurk die mij zó als gegoten zat, die mij van een goede 7 naar een 10+ zou transformeren, zou ik juichen en zingen. Mijn gezicht spreekt boekdelen; de verkoopster zou ter plekke en handenwrijvend een reservering maken bij Parkheuvel om haar commissie erdoorheen te jagen nog voordat ik langs de kassa geweest ben.
Nee, dan deze vrouw. De kokerrok omhelst haar slanke rondingen zonder ergens druk uit te oefenen. De marineblauwe stof licht haar groene ogen op en kleurt prachtig bij haar donkerbruine bos opgestoken krullen. Kuiten om ‘u’ tegen te zeggen. Een perzikgladde huid. Iedereen kijkt inmiddels naar deze prachtige verschijning. Maar ze geeft geen sjoege. Although she knows!

“Dicht bij jezelf blijven, Ka”, riep ze opgewekt tegen me nadat ze besloten had dat jurkjes ronduit kut waren

Een tijdje geleden winkelde ik hier nog met mijn vriendin. De vriendin met naar eigen zeggen een ‘vreselijk lijf’, voor wie winkelen de hel op aarde is en die de hulptroepen (als in: mij) inschakelde voor de jacht op een jurkje. Nu eens wat anders dan zwarte oversized bloezen over een zwarte jeans, was de taak die ik kreeg. En bovendien, ze had een feestje. Aangezien ze aangaf over een aardig shopbudget te beschikken duwde ik haar met het nodige geweld het pashokje bij Reiss in de Bijenkorf in – precies het pakhokje waar Mrs Blue Dress net uitkomt. De donkergroene A-lijn jurk stond prachtig bij mijn vriendin’s getinte huid en haar voluptueuze vormen, maar uiteindelijk zaten we bij Raoel achter een omelet met extra kaas en met een tas vol… juist, zwarte bloesjes en nog een lekkere warme trui. “Dicht bij jezelf blijven, Ka”, riep ze opgewekt tegen me nadat ze besloten had dat jurkjes ronduit kut waren. Ik vond het best. Ik had inmiddels koppijn van het vele argumenteren en complimenteren en bovendien stond ze erop onze lunch te betalen omdat ze zogezegd €270,- had uitgespaard. Zelf had ik wel een zwart cocktailjurkje gescoord. Een keuze kreeg ik nagenoeg niet, want: “Die ga jij gewoon kopen, Ka. Hup, naar de kassa ermee.”

Het is precies wat ik tegen Mrs Blue Dress wil zeggen – al heeft zij geen enkele aanmoedig nodig. Feit is: Ik kijk graag naar een mooie, zelfbewuste vrouw. Ik houd ervan, helemaal als ze al even zelfbewust en stijlvol is aangekleed en tot in de puntjes aandacht aan zichzelf lijkt te hebben besteed. Héél soms loop ik stiekem een stukje met iemand mee om nog even goed te kunnen kijken. Ter inspiratie, zeg maar. My guilty pleasure – misschien had ik een ander vak moeten kiezen. Stylist of fotograaf ofzo. Modellenscout! Schilder of kunstenares. O, en dat hautaine, die air – kom maar op. Ik heb daar ronduit een zwak voor. Het fascineert me, zeker als je ziet dat het grotendeels schijn is en er een andersoortig verhaal achter schuilgaat.

Ik was niet populair op de middelbare school. (Nee, duh, denk je nu vast ;-)) Ja, wél binnen mijn eigen vriendenclubje dat bestond uit alto’s, nerds, weirdo’s en andersoortige buitenbeentjes, maar de rest van de school vond me maar een rare. Met mijn rockband-merchandise-kleding, mijn kisten, mijn veel te grote tieten voor de brugklas – die ik altijd fier vooruit stak omdat ik niet wist wat er anders mee te doen – en mijn gestaar naar de jongens en meiden die nu net niets van mij moesten hebben; ik kreeg de nodige rollende ogen en kattige sneren te verduren. “Jezus, wat kijkt ze nou?”, hoorde ik ze tegen elkaar zeggen. Ik kon er niets aan doen. Het wakkerde mijn nieuwsgierigheid alleen maar verder aan. Nieuwsgierigheid naar die vreemde stam, naar die meiden die zo anders leken te zijn dan ik. Ik zeg het wel vaker; ik ben niet voor niets antropoloog geworden.
De Bitches. Zo noemde ik de meiden die zich als een roedel door het schoolgebouw verplaatsten, die in de pauze stonden te roken bij hun scooters en bezielend geleid en aangemoedigd werden door de mooie Alpha die toevallig het zusje van een groot voetballer bij Feyenoord was. De Bitches droegen allemaal wat zij droeg; van het parfum tot aan de slaapzakjas die toen in de mode was. Ze spraken dezelfde taal en vonden dezelfde mensen leuk. Als de dood om uit de toon te vallen. Sommige Bitches trok ik beter dan andere Bitches. Sterker, van sommige kon ik het ‘hebben’. De OpperBitch fascineerde mij; die air leek haar natuurlijk af te gaan, haar geveinsde nonchalance leek soms bijna echt. Vaak was zij nog best wel ‘oké’. Feit is: Hoe dommer en onnozeler de Bitches waren, hoe harder ze lachten. En vice versa. Hoe ‘lelijker’ en onzekerder, hoe meer ze zich inspanden om anderen het leven zuur te maken en aansluiting te vinden bij de OpperBitch. En dat dát een stomme beslissing was, bedacht ik me al in de eerste brugklas.
Jaren na onze eindexamens hadden we een reünie. Het principe bleek onveranderd.

Vanonder haar perfect gekrulde wimpers glijdt haar blik van mijn onopgemaakte gezicht naar mijn in sneakers gehulde voeten

Ik heb mijn rondje over de kledingafdeling van de Bijenkorf gemaakt. Nog een kwartiertje voordat ik Eric beneden bij de metro oppik en om de tijd te doden sta ik een paar schoenen te passen. Mrs Blue Dress heeft dezelfde jurk nu in het wit aan. Ze heeft er inmiddels een paar Jimmy Choo’s onder en staat nog steeds op dezelfde hautaine, ondoorgrondelijke manier voor de spiegel. Ik ben benieuwd wat haar rang in de roedel was. Of dat ze überhaupt bij de roedel hoorde.
“Serieus, als jij die blauwe jurk niet neemt weet ik niet wie ‘m in godsnaam wel moet nemen”, zeg ik. De woorden rollen zo spontaan en opgewekt uit mijn mond dat ik er zelf van sta te kijken.
De verkoopster is verrukt met mijn bijval en knikt enthousiast mee. Haar man lacht naar me, warm en oprecht, en richt zijn blik vervolgens op zijn Mrs Blue Dress. Trots. Peilend. Blijkbaar is het aanspreken van zijn vrouw nooit zonder risico. Ik mocht hem al en nu mag ik hem nog meer. Hij ziet haar, vermoedelijk. Dwars door het pantser heen.
Ze kijkt me aan via de spiegel. Of eigenlijk; ze neemt me op. Dat plebs dat haar durft aan te spreken. Zich met háár durft te bemoeien en een oordeel velt over háár mogelijke aankoop. Vanonder haar perfect gekrulde wimpers glijdt haar blik van mijn onopgemaakte gezicht naar mijn in sneakers gehulde voeten. En weer terug. Ze heeft geen idee. ‘Kom maar op, dame’, denk ik. Dit riedeltje ken ik nog wel. Ik kijk haar net zolang aan tot ze haar blik afwendt. Na een moment van stilzwijgen geeft ze me een kort knikje. “Dank je.” Bits en kortaf.
Ik glimlach en lees onderwijl het appje van mijn man. Hij staat al beneden. Ik trek de schoenen uit en zet ze terug op het rek.

Ze neemt ‘m.
“Ik neem ‘m”, zegt ze tegen de verkoopster, die gelijk enthousiast begint te kirren en het kledingstuk uit haar handen neemt. “Een hele goede keus, mevrouw – hij staat u werkelijk waar schitterend. Ik weet zeker dat u er veel plezier van zult beleven en…”
Ze knikt afwezig en bladert nog wat door de rekken. Blijkbaar is het de bedoeling dat manlief nu gaat afrekenen. Dat doet-ie. Pas als hij zijn pinpas tevoorschijn haalt sluit ze zich aan bij de kassa. Even later loopt het paar richting de roltrap. Haar hoge hakken klikkend op de tegelvloer, haar neus hoog in de wind, zijn arm om haar schouder.